Kunstenplan 2013-2016: Kiezen voor perspectief
DEEL 1 – INLEIDING
De Amsterdamse Kunstraad zag het als zijn opdracht met lef te kiezen. Het resultaat is ernaar.
De AKr kiest voor realisme. Ons voorstel blijft binnen het financiële kader dat het Amsterdamse gemeentebestuur vastgesteld heeft.
De AKr kiest daarbinnen voor het perspectief van actieve samenwerkingsverbanden in de verschillende sectoren. Daardoor blijft er verbinding tussen cultuureducatie, talentontwikkeling en de topinstellingen die Amsterdam herbergt. Cultuureducatie krijgt zelfs meer nadruk dan vroeger, zeker in de muzieksector.
De AKr kiest ook voor variëteit in genres, voor een verscheidenheid aan ensembles, groepen, instellingen en podia waar een rijk scala aan kunsten toegankelijk blijft voor een breder publiek. Het accent ligt daarbij op theater en muziek, maar ook in andere sectoren blijven er meer smaken. Er is geen sprake van kaalslag.
Deze positieve keuzes hebben wel een prijs. Grote, gerenommeerde instellingen worden gekort met percentages tot vijftien procent. Zij betalen de prijs voor onze keuze het midden- en kleinbedrijf in de kunst te ontzien omdat dit onevenredig zwaar getroffen wordt door het landelijke beleid. Daarnaast verliest een aantal podia en andere instellingen zijn subsidie, weliswaar conform het al afgesproken beleid, maar daarom niet minder pijnlijk.
Hieronder kunt u lezen welke keuzes de AKr gemaakt heeft, welke knelpunten er zijn, welke procedure de AKr gevolgd heeft en hoe we voorstellen de volgende stap te maken.
1. De Amsterdamse keuze
1.1 Nieuwe stappen
In Kiezen met lef, de verkenning uit 2011, schetste de AKr de voorwaarden voor een op de toekomst gerichte kunstensector: instandhouding van de top, ruimte voor de voedingsbodem waar nieuw talent uit voortkomt én het stimuleren van ondernemerschap en samenwerking. Ons huidige advies weerspiegelt die inzet in veel kunstdisciplines, waarbij met name muziek en theater extra ruimte hebben gekregen.
De AKr zet vol in op de binnenschoolse muziekeducatie. Voor de combinatie van Muziekschool Amsterdam, Aslan Muziekcentrum en het Leerorkest wordt 4,1 miljoen euro vrijgemaakt, waardoor grote groepen Amsterdamse basisschoolleerlingen op school muziekles kunnen krijgen. Tegelijk houdt aan de top het Koninklijk Concertgebouworkest zijn hele subsidie en wordt op het middenveld een breed scala aan muziekensembles gesubsidieerd.
Ook als theaterstad blijft Amsterdam nummer één. De Theateralliantie Van Nood tot Deugd krijgt alle ruimte om de ambities waar te maken, in de verwachting dat de hele keten van straat tot podium ingevuld wordt en vernieuwing, verbreding en verjonging van de theaterscene zichtbaar wordt.
Belangrijke spelers in het theaterveld als Orkater, die door het landelijk overheidsbeleid getroffen worden, krijgen ondersteuning. Ook is er enige compensatie voor de Toneelmakerij, mede vanwege de goede samenwerking met de ROZEN, de Krakeling en Theater Bellevue. In de vrije ruimte steunt Amsterdam een fijnmazig ‘ecosysteem’ van genres in het theater, van mime tot improvisatie.
In de sector letteren krijgt het nieuwe literaire festival Read my World een kans en steunt de AKr het Schrijvershuis (Harry Mulisch Huis). Met ArtZuid krijgt de kunst in de openbare ruimte een extra impuls.
Ook in andere sectoren blijft een kleurrijk palet in stand. In de danssector is er binnen de moderne dans sprake van een generatiewisseling. Verder valt vooral de dynamiek in het urban genre op. In de filmsector vullen drie theaters en vijf festivals elkaar aan met een rijk assortiment aan genres en filmsoorten: Nederlandse film, jeugdfilm, wereldcinema, animatie, cult/sciencefiction/horror/fantasy, documentaires en de Arabische film passeren de revue. Met EYE heeft Amsterdam een nieuwe blikvanger. Dit museum wil een breed gedragen Amsterdams netwerk op het vlak van filmeducatie opzetten. Cinekid wordt opnieuw gesteund.
In de sector beeldende kunst, fotografie, nieuwe media en architectuur signaleert de AKr veel aanvragen met een social design-karakter. Hier is duidelijk sprake van een nieuwe stroming. Ook is er in veel aanvragen sprake van innovatie en kruisbestuiving tussen kunst, technologie en wetenschap en/of tussen nieuwe media, kunst en maatschappij. Beide ontwikkelingen zijn interessant.
In de museale wereld wordt onder meer de samenwerking ondersteund tussen Museum Amsterdam, Bijbels Museum en Museum Ons’ Lieve Heer op Solder in het kader van de Amsterdam Heritage Museums.
Van de 195 aanvragen ontvingen 141 instellingen een positief advies. De AKr maakt ruimte in het kunstenplan voor maar liefst 48 nieuwe aanvragen.
1.2 Kaders van bezuiniging
Waar de AKr voorstelt op sommige punten extra te investeren en enkele instellingen te vrijwaren van bezuiniging, is het onontkoombaar dat op andere plekken klappen vallen. Ook Amsterdam bezuinigt en de gevolgen daarvan worden pijnlijk zichtbaar in dit advies. De AKr werkt hierin aan een omslag waarbij subsidie meer dan voorheen gericht is op het investeren in talent en doorstroming, en minder op instandhouding. Het prachtige Amsterdamse culturele kapitaal vereist een zorgvuldig beheer. Dat sluit snoeien en snijden echter niet uit.
De belangrijkste lijnen voor die keuzes werden al in – de aanloop naar – de Hoofdlijnennota uitgezet. Het kunstenplan werd in drie delen opgesplitst: de functionele ruimte op naam, de functionele ruimte niet op naam en de vrije ruimte. Daarbij was ook duidelijk dat in alle segmenten klappen zouden vallen, alleen nog niet waar precies. In de functionele ruimte op naam was men weliswaar gevrijwaard van het risico buiten de boot te vallen, maar op die ruimte wordt wel stevig bezuinigd. In de functionele ruimte niet op naam zou een deel van de podia en de andere instellingen zijn subsidie geheel moeten verliezen. Ook in de vrije ruimte zou een substantieel deel van de aanvragers moeten afvallen.
In de functionele ruimte op naam is slechts plaats voor dertien functies. Aangezien het beschikbare bedrag vastligt en lager is dan wat deze instellingen in het vorige kunstenplan ontvingen, kan bezuinigen niet uitblijven. Het Koninklijk Concertgebouworkest is daarbij door het gemeentebestuur uitgezonderd en de AKr heeft het Stedelijk Museum verhoudingsgewijs gespaard met een korting van negen procent. De overige instellingen krijgen kortingen variërend van tien procent voor aanbod tot maximaal vijftien procent voor gebouwen. Zo worden kunst-producerende instellingen relatief ontzien in verhouding tot de kunst-presenterende. De AKr realiseert zich dat dit een heel vervelende ingreep is die het uiterste vergt van instellingen die ook landelijk gekort worden.
In de functionele ruimte niet op naam kunnen conform de Hoofdlijnennota slechts acht podia structureel gesubsidieerd worden: vier grootstedelijke podia, waarvan een met een debatfunctie, en vier buurtaccommodaties. De achterliggende gedachte is dat Amsterdam te veel stoelen subsidieert en er meer ruimte moet komen voor directe investeringen in kunstenaars, een lijn die de AKr voluit steunt.
Vanuit dit gegeven kiest de AKr voor de volgende vier grootstedelijke podia die ieder voor zich een centrale positie in het culturele leven van Amsterdam bekleden: Theater Bellevue, de Krakeling, De Kleine Komedie en De Balie. Deze positieve keuze gaat helaas ten koste van instellingen die ook meegedongen hebben naar de functie van (debat)podium in het hart van de stad: De Engelenbak, het Tropentheater, Felix Meritis en Pakhuis de Zwijger.
De AKr kiest buiten het centrum voor vier buurtaccommodaties: Bijlmer Parktheater, De Meervaart, Podium Mozaïek en de Tolhuistuin. Deze mooi over de stad verspreide instellingen spelen een belangrijke rol in de interactie die op gang gekomen is tussen de grote instellingen in het centrum en de kleinere, verspreid over de stad. In die interactie vindt overdracht en kruisbestuiving plaats, een proces dat zorgt voor vernieuwing in de kunst: thematisch, genregewijs en in de vorm van cross-overs. Zij spelen op die manier een belangrijke rol in de aandacht voor diversiteit in Amsterdam. Ook op het terrein van de cultuureducatie en talentontwikkeling zijn deze podia van belang. De AKr acht de hierboven genoemde verbindingen van grote betekenis. Dat is ook een van de redenen waarom de AKr het uitstapscenario van MC Theater steunt.
De kunstraad constateert dat de pioniersfunctie en voortrekkersrol van accommodaties in de binnenstad, wanneer het gaat om het bereiken van nieuwe doelgroepen en het samenbrengen van amateurs en professionals, deels is overgenomen door de buurtaccommodaties. Enkele podia in het centrum hebben deze ontwikkeling gemist.
Daar er maar plek is voor vier buurtpodia, gaat deze positieve keuze ten koste van het Ostadetheater, M-Lab en het Vondelpark Openluchttheater.
In de vrije ruimte kiest de AKr voor 105 instellingen uit het culturele midden- en kleinbedrijf die met elkaar – vaak in samenwerking met de instellingen in de functionele ruimte – Amsterdam cultureel kunnen laten bruisen. Artistieke kwaliteiten, prestaties in het verleden, diversiteit in genres, ondernemerschap, publieksbereik en het belang van de instelling voor Amsterdam hebben de doorslag gegeven. Er zijn in de vrije ruimte 47 aanvragen niet gehonoreerd. Daar staat tegenover dat 45 nieuwe aanvragers een positief advies kregen.
1.3 Ondernemerschap en publieksbereik
De eigen inkomsten van instellingen in Amsterdam lopen sterk uiteen. Gemiddeld komen de door ons positief geadviseerde aan bijna 50 procent. Twaalf instellingen zitten op dit moment nog onder de vereiste 25 procent die in 2016 gaat gelden, al komen sommige dicht in de buurt. Alle instellingen zullen zich tot het uiterste moeten inspannen om op tijd de norm te halen. Positief is dat veel instellingen nu al ver boven dit criterium presteren.
In de advisering is terdege rekening gehouden met het cultureel ondernemerschap. Wanneer er sprake is van uitstekend ondernemerschap, is dat voor de AKr geen argument geweest om minder subsidie te adviseren. Wanneer er daarentegen marktmogelijkheden onbenut blijven, is de AKr wel terughoudend met subsidieverlening. In die gevallen dat de markt het aanbod geheel kan overnemen, adviseert AKr niet tot subsidieverlening over te gaan. De AKr acht sommige organisaties uitstekende cultureel ondernemers. Zonder volledig te zijn, noemen we: Stadsschouwburg Amsterdam, het Nederlands Theater Festival, Het Concertgebouw, Amsterdam Sinfonietta en De Kleine Komedie.
Twee organisaties opteren voor een uitstapregeling: MC Theater en het Maria Austria Instituut. Vanuit de waardering voor hun ondernemerschap adviseert de AKr deze voorstellen te honoreren.
De AKr ziet qua ondernemerschap grote verschillen tussen de sectoren. Met name bij de beeldende kunst en het (jeugd)theater scoren nogal wat instellingen laag. Bij de musea valt op dat er vrijwel geen instellingen zijn die drempelverlagend prijsbeleid hanteren, bijvoorbeeld een namiddag gratis toegang zoals het MoMA in New York doet op vrijdagmiddag. Van algemene prijsdifferentiatie en commerciële online activiteiten is evenmin in wezenlijke mate sprake. Rond het Museumplein blijven kansen liggen. De AKr rekent de komende jaren op een geweldige opleving van het Museumplein. Met een gezamenlijke marketing en combitickets kan dit plein een enorme magneet worden.
Wat betreft het publieksbereik is de cultuursector volop in beweging. In tegenstelling tot het landelijke beeld zitten de zalen in Amsterdam heel vaak vol. Op sommige plekken is de economische crisis voelbaar, maar andere podia melden een groei. De meeste instellingen hebben realistische groeiplannen ingediend of gaan uit van een pas op de plaats. Het is wel cruciaal dat de samenwerking in de publiekswerving de komende jaren intensiever wordt en de sector samenwerking combineert met innovatie, zowel wat betreft backoffice als bij het delen van publieksgegevens. De samenwerking van Amsterdamse festivals is in dit verband veelbelovend.
1.4 Educatie
Veel Amsterdamse instellingen hebben de laatste tien jaar samenwerkingsverbanden opgebouwd met scholen. In de aanvragen is veelvuldig sprake van uitbreiding van de educatieve activiteiten. De AKr vertrouwt erop dat deze inzet steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel wordt van het werk van kunstinstellingen en ook dat de educatie bij bezuinigingen voortgang vindt. Eerder dan gespecialiseerde instellingen kunnen bijvoorbeeld beeldend kunstenaars, schrijvers, acteurs en filmmakers scholieren inspireren en zo draagvlak verwerven bij toekomstige generaties.
1.5 Diversiteit
De AKr constateert dat diversiteitsbeleid in de zin van aandacht voor specifieke doelgroepen in het heterogene Amsterdam met zijn 177 nationaliteiten zijn tijd gehad heeft. Wel roept de AKr de kunstwereld op door te gaan met het bevorderen van diversiteit in besturen, programmering en personeel. In de beoordeling heeft de AKr de lijn gevolgd dat de kwaliteit binnen het genre doorslaggevend moet zijn boven een beroep op culturele diversiteit an sich. Waar veel Amsterdamse podia op het terrein van diversiteit al een slag gemaakt hebben, is er minder behoefte aan intermediaire organisaties die een specifieke culturele achterban bedienen.
1.6 Internationalisering
Amsterdam herbergt instellingen van wereldklasse. Het Koninklijk Concertgebouworkest toert in alle continenten, ensembles en dansgroepen doorkruisen de wereld en veel instellingen hebben een internationaal netwerk. Amsterdam kent vier nationale, culturele topclusters: Het Concertgebouw met het Koninklijk Concertgebouworkest; Het Muziektheater met De Nederlandse Opera en Het Nationale Ballet; drie topmusea: het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum, alsook een kwalitatief hoogwaardig podium met Toneelgroep Amsterdam en de Stadsschouwburg.
Kunstschouw Taner wees daarnaast in zijn rapport op het internationale belang van ICK, Smart Project Space (nu: NASA), IDFA, Paradiso, Melkweg, Foam en de Appel. Veel aanvragers zijn internationale contacten nog verder aan het ontwikkelen. Interessant is dat deze contacten zich allang niet meer beperken tot de oude relaties in Europa en de Verenigde Staten, maar zich inmiddels vertakken naar steden als Beijing, Istanbul, Kaapstad, Rio de Janeiro en Marrakech. De internationale samenstelling van de stedelijke bevolking en de aanwezigheid van – soms gevluchte – kunstenaars afkomstig uit verschillende landen openen steeds meer vensters, brengen nieuwe vormen en genres in, waar Amsterdam als kunstenstad in de toekomst nog meer van kan profiteren.
Er is op het gebied van wereldklasse overigens nog steeds veel te winnen. De internationale netwerken zijn er, maar het is pas echte klasse als de rest van de wereld naar Amsterdam komt voor de kunst in plaats van voor de coffeeshops.
2. Kwesties en oplossingen
Bij de beoordeling van de 195 aanvragen kwam een aantal algemene en specifieke kwesties aan het licht. Deze verdienen nadere aandacht. Het betreft een aantal knelpunten rond de accommodaties en het Amsterdamse culturele vastgoed, muziekeducatie, het Stedelijk Museum en het productiehuis voor de dans.
2.1 Vastgoed en accommodaties
• Amsterdam geeft uit de cultuurbegroting veel geld uit aan prestigieuze gebouwen. Dat gaat niet gelijk op met een stijgend budget voor acteurs, dansers, muzikanten, schrijvers, beeldend kunstenaars, optredens en tentoonstellingen. Dit is een historisch gegeven, maar al lang een doorn in het oog van de kunstraad. Een opvallend groot bedrag van het kunstenplanbudget ligt vast en is niet of amper beïnvloedbaar: dat zijn de huursubsidies voor (gemeentelijke) gebouwen en meerjarenonderhoudsplannen (MOP). Van het totale budget van 82,6 miljoen euro ligt 25 miljoen vast ten behoeve van renovatie en groot onderhoud.
De AKr heeft meegekregen dat instellingen niet mogen bezuinigen op meerjarenonderhoudsplannen. Hiermee wordt het ontstaan van achterstallig onderhoud aan gemeentegebouwen voorkomen. Dat is een goed argument. De keerzijde is dat de bezuinigingen dus algauw terechtkomen bij het personeel en de activiteiten. Naar de mening van de AKr zou een directie ook zeggenschap moeten hebben over het meerjarenonderhoudsplan.
• Een bijkomende factor is dat de financiële situatie van de verschillende podia vaak niet helder is: met name ontbreekt transparantie ten aanzien van andere inkomstenbronnen, zoals de subsidies van de verschillende stadsdelen. De kunstraad heeft alle buurtaccommodaties daarover aanvullende vragen gesteld, om een zo duidelijk mogelijk inzicht te krijgen in hun inkomstenbronnen. Bij het bepalen van de hoogte van het toe te kennen subsidiebedrag is kennis over deze financiële aanspraken en bijbehorende verplichtingen noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de hoogte van huur(subsidies), onderhoudsverplichtingen ten aanzien van gebouwen en incidentele subsidies voor accommodaties. Het is wenselijk als de kunstraad in de toekomst meteen de beschikking krijgt over alle relevante financiële gegevens.
• Een kwestie voor veel accommodaties en instellingen is dat de gemeente hen enerzijds aanmoedigt om (meer) risico’s te nemen in de programmering, bijvoorbeeld door nieuw, onbekend talent te programmeren, maar anderzijds de mogelijkheden beperkt om gelden te reserveren om die risico’s op te vangen. Met andere woorden: instellingen moeten cultureel ondernemen, maar de mogelijkheden die ‘normale’ ondernemingen hebben om risico’s te beperken, worden de gesubsidieerde cultureel ondernemers onthouden. Als het aantal bezoekers vanwege een meer risicovolle programmering onverhoopt tegenvalt, kan voor bijvoorbeeld een theater al snel een financiële noodsituatie – en toegenomen afhankelijkheid van subsidie – ontstaan. Het kan niet anders dan dat dit beleid in cultureel Amsterdam spaak gaat lopen. Het nemen van risico’s gaat naar het oordeel van de kunstraad niet samen met een gebrek aan ondernemersreserves. Om het cultureel ondernemerschap van accommodaties niet in de kiem te smoren, adviseert de AKr om de bestaande restricties op dit gebied te versoepelen, zodat kunstinstellingen reserveringen kunnen maken voor tegenvallende resultaten en dit duidelijk te communiceren naar de kunstsector. Uiteraard werkt de AKr met de Taskforce Cultureel Ondernemen (TACO) aan oplossingen voor deze vraagstukken.
• Specifieke problemen doen zich voor bij de (ver)bouw van accommodaties. Zowel bij de bouw van het Muziekgebouw aan ’t IJ en de Rabozaal als bij de renovatie en de uitbreiding van het Stedelijk Museum heeft het gemeentebestuur nagelaten om de gevolgen voor de exploitatie te regelen in de meerjarenbegroting. De nieuwbouw van het Ostadetheater, nu nog een zaak van stadsdeel Zuid, kan vergelijkbare gevolgen met zich meebrengen.
2.2 Muziekeducatie
De AKr heeft geworsteld met de aanvragen voor muziekeducatie. De gemeente Amsterdam zet voor muziekeducatie nieuw beleid in. Er is samen met partners als Amuze en Mocca een pilot muziekeducatie gestart voorafgaand aan de introductie van het basispakket kunst- en cultuureducatie. De kunstraad ondersteunt deze koerswijziging en heeft bij de invulling van de functie muziekeducatie het nieuwe beleid voor ogen.
Aslan Muziekcentrum, het Leerorkest en Muziekschool Amsterdam opteren alle drie voor deze functie in de functionele ruimte niet op naam. Ofschoon er in de Hoofdlijnennota sprake is van één muziekschool, is de AKr overtuigd van de meerwaarde van de samenwerking tussen de drie gegadigden. Begin 2012 heeft de gemeente een intendant aangesteld om een fusie tot stand te brengen, een proces dat niet is afgerond vóór de voltooiing van de advisering.
Op basis van de systematiek zou de AKr een keuze voor één van de kandidaten moeten maken. De kunstraad is echter van mening dat Aslan Muziekcentrum en het Leerorkest zich als mede-uitvoerders van de lopende muziekpilot in het basisonderwijs meer dan voldoende bewezen hebben. Zij kunnen het proces aanjagen en de transitie die Muziekschool Amsterdam moet maken van buitenschoolse naar binnenschoolse muziekeducatie helpen bevorderen.
Deze samenwerking is voor de kwaliteit van de muziekeducatie van zo’n groot belang dat de kunstraad adviseert budget over te hevelen van de vrije ruimte naar de functionele ruimte om dit mogelijk te maken. Het alternatief, opname van Aslan Muziekcentrum en het Leerorkest in de vrije ruimte, zou een ongelijkwaardige verhouding tussen de drie partners scheppen. Het belang van een goede oplossing gaat hier naar het oordeel van de AKr boven de systeemafspraken. In het financiële kader van de Hoofdlijnennota is 68 miljoen gereserveerd voor de functionele ruimte. Om de stad muzikaal te versterken en te faciliteren dat zo veel mogelijk kinderen hun muzikale talent kunnen ontwikkelen, wil de kunstraad dit bedrag verhogen met € 800.000 vanuit de vrije ruimte. Door deze oplossing blijft de diversiteit van het aanbod intact en houden de scholen een keuzemogelijkheid. De kunstraad is ervan overtuigd dat alle partijen door de samenwerking meer vraaggericht zullen gaan werken.
2.3 Een nieuwe aanvraag
De AKr is zeer terughoudend omgegaan met het instrument om instellingen een nieuwe aanvraag te laten indienen. Indien van toepassing zijn slechte aanvragen afgewezen of leidden matige plannen tot korting op de gevraagde subsidie. In twee gevallen was dat niet mogelijk: bij de aanvraag van het Stedelijk Museum en bij de aanvraag voor het dansproductiehuis.
De problematiek van het Stedelijk Museum heeft de AKr in zijn Contourenbrief beschreven. Waar het gemeentebestuur heeft aangegeven dat er geen ruimte is de financiële kaders te vergroten, acht de AKr het onontkoombaar dat het Stedelijk Museum een nieuw plan indient, uitgaande van het maximaal beschikbare subsidiebedrag.
Voor het dansproductiehuis opteerde één aanvrager: Dansmakers Amsterdam (DMA). De AKr beoordeelde de aanvraag als onvoldoende, maar meent dat DMA wel genoeg potentie heeft en wil de instelling een nieuwe kans bieden, mede gegeven het ontbreken van concurrerende aanvragen.
3. Procedure
3.1 Beoordeling in de commissies
De kunstraad heeft bij de beoordeling van de aanvragen de beoordelingscriteria in Kiezen met lef en de Hoofdlijnennota als uitgangspunt genomen: de artistiek-inhoudelijke kwaliteiten, de zakelijke kwaliteit, het publieksbereik en de prestaties uit het verleden, het belang voor de stad: talentontwikkeling en de internationale oriëntatie. Daarnaast is de rol van de instelling in de sector meegenomen in de beoordeling.
Het oordeel van de AKr is gestoeld op het voorwerk van de negen preadviserende commissies. Deze hebben voor het eerst gewerkt volgens een nieuwe procedure waarin elk commissielid individueel een eerste argumentatie voor een oordeel formuleerde aan de hand van de zogenaamde digitoets. In dit digitale formulier kwamen alle beoordelingsaspecten aan bod. Dankzij deze intensieve voorbereiding van de commissieleden kon de beoordeling in de commissievergadering efficiënter en nog zakelijker maar ook transparanter verlopen dan in het verleden.
De commissies kwamen op grond van de eerdergenoemde criteria tot preadviezen per instelling en een rangschikking van de aanvragers. De preadviezen werden vervolgens voorgelegd aan de beoordeelde instellingen. Deze kregen de gelegenheid te reageren op feitelijke onjuistheden.
3.2 Hoorcommissie
Een andere noviteit in de procedure is de instelling van een Hoorcommissie. Deze bestond uit de voorzitter van de AKr, Gerard de Kleijn, de algemeen secretaris, Guikje Roethof – die beiden niet aan het commissiewerk hadden deelgenomen – en Judith van Kranendonk, voormalig directeur-generaal Cultuur en Media van het ministerie van OCW, als onafhankelijk derde lid. Instellingen die meenden op onterechte gronden beoordeeld te zijn of procedureel onjuist behandeld, konden hun bezwaren voorleggen aan deze Hoorcommissie. De bevindingen van deze commissie zijn als aanvulling op de preadviezen betrokken bij de laatste integrale afweging van het bestuur.
Van de 195 aanvragers hebben 43 zich na ontvangst van het preadvies aangemeld om gehoord te worden. Op basis van informatie over voorlopige bestuursbesluiten op het preadvies hebben drie aanvragers afgezien van de Hoorcommissie en hebben drie anderen zich alsnog gemeld. De Hoorcommissie heeft uiteindelijk 43 aanvragers gehoord. Dit heeft dikwijls geleid tot een verbeterde onderbouwing van adviezen of een nauwkeuriger formulering. Enkele preadviezen zijn opnieuw ter beoordeling aan het bestuur voorgelegd.
3.3 Verplaatsingen naar de vrije ruimte
Op grond van de hardheidsclausule is de AKr er in een beperkt aantal gevallen toe overgegaan instellingen die afvielen in de functionele ruimte niet op naam over te hevelen naar de vrije ruimte. Het betreft NASA, ArtZuid, Nowhere en Pakhuis de Zwijger. Dit omdat de kunstraad van oordeel is dat deze instellingen een functie vervullen voor Amsterdam die niet als gevolg van de gehanteerde systematiek verloren mag gaan. SMART Project Space geeft op een goede wijze invulling aan de wens tot samenwerking door te fuseren met het NIMk (samen NASA), bij ArtZuid gaat het om een aanvrager die werkt met kunst in de openbare ruimte. Nowhere is geen buurtpodium en is door de kunstraad in de vrije ruimte geplaatst bij cultuureducatie en De Zwijger is in de vrije ruimte niet gehonoreerd voor zijn debatfunctie maar voor zijn waardevolle interdisciplinaire projecten. Deze instellingen is verzocht een nieuwe aanvraag in te dienen die is toegesneden op het voor hen gereserveerde budget in de vrije ruimte.
3.4 Tussentijdse evaluaties
De AKr wil enkele instellingen vanuit verschillende overwegingen – zie het advies – tussentijds toetsen. Het betreft Muziekschool Amsterdam, Aslan en het Leerorkest vanwege de omslag van buitenschoolse naar binnenschoolse educatie en de samenwerking tussen de aanbieders.
De AKr adviseert daarnaast in nog vier gevallen over te gaan tot voorwaardelijke subsidieverlening: de Tolhuistuin, STEIM, Imagine IC en het Bijlmer Parktheater. Deze instellingen ontvangen subsidie voor een periode van vier jaar, maar na twee jaar vindt een evaluatie plaats op de criteria die in het advies geformuleerd zijn. Waar het gaat om een bedrijfsmatige evaluatie, zal die worden uitgevoerd door DMO. Het inhoudelijke, kwalitatieve oordeel zal worden gegeven door de AKr. Een negatieve evaluatie kan behelzen de subsidie te stoppen.
De AKr verzoekt de gemeenteraad een duidelijke uitspraak te doen over de gevolgen van tussentijdse subsidiebeëindiging. Mocht daar sprake van zijn, dan is het uiterst wenselijk dat de daardoor vrijvallende gelden binnen het kunstenplan blijven. Als bij een tussenevaluatie onverhoopt subsidie moet worden verlaagd of ingetrokken, dan adviseert de AKr het vrijvallende budget in te zetten voor de in de Hoofdlijnennota genoemde bonus op ondernemerschap.
4. Toekomst van het stelsel
4.1 Monitoring
Afgaande op het algemene beeld van de aanvragen, zullen de culturele instellingen in Amsterdam de komende jaren: meer publiek trekken, meer eigen inkomsten genereren, meer onderling afstemmen en meer samenwerken. Het zou goed zijn jaarlijks de vinger aan de pols te houden en steekproefsgewijs een bondige trendrapportage samen te stellen:
– Wordt de publieksprognose gehaald?
– Komen de inkomsten binnen?
– Is de samenwerking effectief?
De AKr adviseert deze taak in de eerste plaats bij DMO te leggen.
4.2 Stadsdelen
De greep van de centrale stad op de stadsdelen zal de komende jaren groter worden. Nu al wordt fors bezuinigd op de stadsdelen. Op dit moment geven deze ongeveer 10 miljoen euro uit aan culturele uitgaven, vooral op het gebied van cultuureducatie. De AKr acht het gewenst dat het stadsbestuur deze uitgaven in beeld brengt en wil gevraagd of ongevraagd adviseren als er over dit budget beslissingen genomen worden, gelet op de gevolgen voor de culturele infrastructuur van de stad.
4.3 Duurzaam subsidiestelsel
Voor het eerst is in deze ronde gewerkt met de driedeling: functionele ruimte op naam, functionele ruimte niet op naam en vrije ruimte. In grote lijnen heeft deze meer functionele benadering van het kunstenveld grote voordelen. Door het benoemen van functies wordt helder inzicht verkregen in wat de stad minimaal nodig acht. De strakke financiële schotten tussen de drie ruimten hebben echter soms onbedoelde gevolgen, waardoor waardevolle instellingen voor de stad verloren dreigden te gaan. Met een beroep op de zogenoemde hardheidsclausule zijn onbedoelde effecten van deze indeling waar mogelijk gerepareerd.
Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Bij het rijk heeft een vergelijkbare indeling – grote instellingen in de Basis Infrastructuur (BIS) en kleinere instellingen naar de fondsen – de ruimte gecreëerd om eenvoudig te bezuinigen door de toegang tot de BIS sterk te beperken en zwaar te korten op de fondsen. Het resultaat is een BIS waar elke dynamiek uit is verdwenen. De Raad voor Cultuur wijst in dit verband onder meer op het verloren gaan van talentontwikkeling in het landelijke beleid.
Als het Amsterdamse systeem verder zou evolueren in de richting van alleen een functionele ruimte op naam en een vrije ruimte, zou een dergelijk gevaar zich ook kunnen voordoen. De instellingen in de functionele ruimte zouden bovendien de prikkel kunnen verliezen om zich te ontwikkelen en te vernieuwen en het zou verleidelijk kunnen zijn om de vrije ruimte te zien als een plek om vrijelijk op te korten bij slecht weer. Dan zou, net als landelijk nu het geval is, de dynamiek uit het kunstenveld gehaald worden.
De AKr pleit daarom voor een zorgvuldige evaluatie van de ingeslagen richting. Een belangrijk onderdeel daarvan zou een grondige analyse per sector moeten zijn. Op basis daarvan zouden de functies nog preciezer benoemd kunnen worden. In deze redenering is het overigens onwenselijk om, op enkele uitzonderlijke instellingen als het Koninklijk Concertgebouworkest na, functies op voorhand te koppelen aan bestaande organisaties. Het zou eerder voor de hand liggen zo min mogelijk functies te koppelen aan namen, zodat steeds meerdere instellingen kunnen opteren voor het vervullen van deze functies. Daardoor wordt de prikkel te excelleren in het systeem ingebouwd.
Het is verstandig deze discussie niet uit te stellen tot kort voor de volgende adviseringsronde, maar 2013 te benutten voor een discussie over een duurzaam subsidiestelsel voor de kunsten op basis van een te vervaardigen analyse van de kunstsectoren in Amsterdam.
DEEL 2 – OVERZICHT ADVIEZEN
- Nieuwkomers en subsidiebeëindigingen
- Minder geadviseerd dan in Kunstenplan 2009-2012
- Meer geadviseerd dan in Kunstenplan 2009-2012
- Verschuivingen per discipline
- Instellingen met een positief advies – geografisch overzicht
Deel 2 Overzicht adviezen als pdf
DEEL 3 – ADVIEZEN
3.1 Functionele ruimte op naam
- Amsterdam Museum
- Bijbels Museum
- Museum Ons’ Lieve Heer op Solder
- Stedelijk Museum Amsterdam
- Koninklijk Concertgebouworkest
- Het Concertgebouw
- Muziekgebouw aan ’t IJ
- Bimhuis
- BAMB
- Melkweg
- Paradiso
- Paradiso Melkweg Productiekhuis
- Het Nationale Ballet
- Het Muziektheater
- Holland Festival
- Toneelgroep Amsterdam
- Stadsschouwburg Amsterdam
- IDFA
Deel 3.1 Adviezen Functionele ruimte op naam als pdf
3.2 Functionele ruimte niet op naam
- Presentatie-instellingen Beeldende Kunst
- Presentatie-instellingen Fotografie
- Muziekeducatiefunctie
- Stadsgezelschap Dans
- Productiehuis met podium Dans
- Grootstedelijke podia
- Centrum voor debat
- Buurtaccommodaties
- Jeugdtheatergezelschap
- Productiehuis met podium Theater
Deel 3.2. Adviezen Functionele ruimte niet op naam als pdf
3.3 Vrije ruimte
DEEL 4 – BIJLAGEN
Bijlage 1 – Culturele infrastructuur Amsterdam – advies AKr
Bijlage 2 – Percentage eigen inkomsten over 2011 van instellingen met een positief advies
Bijlage 3 – Overzicht ingediende aanvragen
Bijlage 4 – Verleningen Kunstenplan 2009 – 2012, prijspeil 2012
Index
Samenstelling bestuur en commissies Amsterdamse Kunstraad
Bureau Amsterdamse Kunstraad en colofon