Kunstenplan 2009-2012
Het gaat in totaal om 259 subsidieaanvragen die de Kunstraad medio oktober 2007 ter advisering zijn voorgelegd door het College van Burgemeester en Wethouders ter voorbereiding van het Amsterdams Kunstenplan 2009 t/m 2012. Voor zijn uiteindelijke advisering heeft het bestuur van de Kunstraad zich door 14 commissies laten preadviseren.
Het volledige advies is als pdf-bestand te downloaden via deze pagina. Adviezen van A-Bis instellingen die destijds opgenomen waren in Het Kunstenplan 2009-2012 zijn hieronder te lezen.
Amsterdam Museum (Amsterdams Historisch Museum – Museum Willet-Holthuysen)
Het Amsterdams Historisch Museum heeft als doelstelling de geschiedenis van Amsterdam toegankelijk te maken en levend te houden door deze op een actuele, inspirerende en interactieve wijze voor een zo breed mogelijk publiek te presenteren, daarbij optimaal gebruik makend van de historische verzameling van de stad Amsterdam, die het museum beheert, behoudt, onderzoekt en selectief uitbreidt. De uitvoering van de publiekstaak gebeurt aan de hand van een vaste opstelling over de geschiedenis van de stad, tijdelijke tentoonstellingen, publicaties en educatieve activiteiten. Het Amsterdams Historisch Museum beheert tevens het Museum WilletHolthuysen, een volledig ingericht grachtenpand met stijlkamers en een bijzondere collectie kunst en kunstnijverheid, waaruit wisselend tentoongesteld wordt.
Terugblik
In grote lijnen heeft het Amsterdams Historisch Museum zijn beleid in presentatie en informatieoverdracht, beheer en behoud voortgezet. Daartoe heeft het onder meer in 2007 de introductiezaal van de permanente opstelling over de geschiedenis van de stad geheel vernieuwd en heeft het zijn educatieve programma uitgebreid door aansluiting bij de bestaande Kunstkijkuren voor het basis- en voortgezet onderwijs, die zich tot dan uitsluitend op de kunstmusea richtten. Naast de bestaande bezoekersgroepen zijn nieuwe doelgroepen binnengehaald, zoals vmboleerlingen en migranten (vrouwen). Het cultureel erfgoed wordt in dit perspectief gezien als het geheugen van de stad en als een verbindende en inspirerende bron voor het ontwikkelen van identiteit.
De publieksgerichte en vernieuwende werkwijze bij cultuuroverdracht (inmiddels als cultuurwijsheid en cultuurverbondenheid geduid) door het Amsterdams Historisch Museum wordt in binnen- en buitenland erkend. De bezoekersaantallen bleven gehandhaafd (gemiddeld over 2005 en 2006 circa 190.000 voor het Amsterdams Historisch Museum en 50.000 voor Museum WilletHolthuysen). Voor het grachtenhuis Museum WilletHolthuysen is een plan opgesteld voor een presentatie over Amsterdamse wooncultuur door de eeuwen heen, die in het naastgelegen pand – na verbouwing – zal worden ondergebracht. Het pand is op huurbasis beschikbaar via het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam.
Plannen
Het Amsterdams Historisch Museum versterkt in de komende kunstenplanperiode het voornemen om de mens centraler in het beleid te plaatsen. Persoonlijke verhalen maken steeds meer deel uit van de presentatie en door een variëteit in tentoonstellingen te bieden, beoogt het museum steeds (meer) verschillende doelgroepen te bereiken. Het museum wil in het tentoonstellings-programma de huidige kwaliteit en variëteit in onderwerpen en perioden handhaven. Op basis van publieksonderzoek wordt de vaste opstelling verder aangepast en in de tijdelijke tentoonstellingen wordt doorlopend geëxperimenteerd met nieuwe manieren om de dialoog met het publiek aan te gaan.
In de komende periode ambieert het museum een sprong voorwaarts in digitalisering, zowel wat betreft de computerprogramma’s en audio-visuele opermkprogramma’s in de museumzalen als via de website. Het museum zal daarnaast vaker extramurale activiteiten ontwikkelen om de mensen in de stad te bereiken. De samenwerking met instellingen en bedrijfsleven wordt uitgebreid, onder meer bij het maken van tentoonstellingen, het ontwikkelen van educatieve programma’s, bij het doen van onderzoek en bij het bieden van stages. Een nieuw depot wordt gebouwd en het museum zal worden verzelfstandigd waardoor langetermijninvesteringen, meerjarenfinanciering en meerjarenplanning mogelijk zijn. Voor het Museum WilletHolthuysen zal het concept voor beide panden verder ontwikkeld worden. Ook zal er een plan voor de financiering van de verbouwing, de inrichting en de exploitatie worden opgesteld.
Advies
Het museum presenteert in zijn beleidsplan een welluidend verhaal met heldere ontwikkelingslijnen waarin cultuuroverdracht, publieksbereik, programma-ontwikkeling, strategieontwikkeling en collectiebeheer centraal staan. In de ontwikkeling van publieksgerichte activiteiten en programma’s weet het museum popularisering omwille van de bezoekcijfers te vermijden. Kenmerkend voor de publieksbenadering is dat het museum niet primair denkt vanuit de collectie, maar vooral vanuit het verhaal dat het de bezoekers wil vertellen. Het stelt zijn publiek in de gelegenheid zich veelzijdig te informeren, er iets te leren en zich te vermaken. De aandacht van het museum voor de ongeoefende museumbezoeker illustreert het laagdrempelig karakter van het museum. De onlangs opnieuw geopende zaal 1 is in dat verband indrukwekkend en boeiend. Met digitale verteltechnieken worden vanuit verschillende invalshoeken topstukken uit de collectie op een nieuwe manier inhoudelijk toegelicht en verwijzen ze tegelijkertijd als voorproef naar wat in de andere zalen van het museum te wachten staat. Die beleidsmatige samenhang is onzichtbaar in de tijdelijke tentoonstellingen die gekenmerkt worden door een grote mate van zelfstandigheid.
De op handen zijnde verzelfstandiging van het museum is een ontwikkeling die naar verwachting zowel de inhoudelijke als de financiële slagvaardigheid van het museum ten goede zal komen. Het biedt daarnaast betere mogelijkheden tot externe fondsenwerving. Gunstig voorteken is dat de BankGiroLoterij inmiddels het Amsterdams Historisch Museum heeft opgenomen in de reeks van ‘beneficiënten’.
Ten behoeve van de optimalisering van het omvangrijke takenpakket staan het museum in de periode 2009 tot en met 2012 naast de bestuurlijke verzelfstandiging nog vijf andere ingrijpende veranderingen te wachten: de verdere herinrichting van de permanente opstelling, het in gebruik nemen van een nieuw depot, een grote inhaalslag in digitalisering die nieuwe vormen van interactie en participatie met het publiek mogelijk maken, voor Museum WilletHolthuysen het plan om in het buurpand een historische presentatie van de Amsterdamse wooncultuur te bieden en ‘last but not least’ de aanstaande directiewisseling. In de gelijktijdigheid van de projecten schuilen risico’s voor het realiseren van de verwoorde ambities. Op hoofdlijnen is het beleidsplan helder.
Opmerkelijk is evenwel dat concrete doelstellingen ontbreken. Aangegeven wordt dat vrijwel alles op hetzelfde niveau blijft. Zo blijft de ambitie qua publieksbereik met 165.000 bezoekers, waarmee het museum in de eigen sector goed scoort, aan de veilige kant. Gezien het pakket aan ingrijpende veranderingen dat het museum te wachten staat, is daar evenwel begrip voor.
Op basis van een jarenlange waardering voor de beleidsontwikkeling, verrichtingen en resultaten van het Amsterdams Historisch Museum, wordt geadviseerd de huidige subsidie te continueren. Met als aantekening dat het gevraagde en geadviseerde subsidiebedrag niet voorzien in de dekking van de extra kosten die het gevolg zullen zijn van de voorgenomen verzelfstandiging.
Huidig € 7.771.270
Gevraagd € 8.058.960
Geadviseerd € 7.771.270
Bijlmer Parktheater
Aan het Anton de Komplein in het Stadsdeel Zuidoost opent eind 2008 het Bijlmer Parktheater zijn deuren. Het multifunctionele theater biedt huisvesting aan de vier instellingen die het initiatief voor de bouw van de nieuwe accommodatie hebben genomen (Circus Elleboog, Jeugdtheaterschool Zuidoost, Krater Theater en de Theaterwerkplaats Zuidoost), alsook aan de 5 o’clock class Zuidoost. Begin 2009 zal het theater volwaardig in gebruik worden genomen.
Terugblik
Op verzoek van het stadsdeel Zuidoost heeft de centrale stad zorg gedragen voor de ontwikkeling en realisatie van het theater, toen nog ‘Cultuurgebouw’ geheten. Voor de bouw zijn, naast de initiële bijdrage van het stadsdeel, substantiële bedragen beschikbaar gekomen van de Europese Unie en van de centrale stad. De kredieten zijn verstrekt als investeringsbijdrage om het onrendabele deel van de bouwkosten te financieren. Na een symbolische eerste paal in mei 2007 is in augustus van dat jaar daadwerkelijk met heien begonnen. Na de oplevering wordt het gebouw overgedragen aan het stadsdeel voor verhuur en exploitatie.
Plannen
In het Bijlmer Parktheater zullen Circus Elleboog, de Jeugdtheaterschool Zuidoost, de Theaterwerkplaats Zuidoost, de 5 o’clock class Zuidoost en Krater Theater elk hun eigen activiteiten ontplooien. Laatstgenoemde wordt verantwoordelijk voor de professionele programmering voor een breed publiek en de coördinatie van de programmering van de partners in het gebouw. De gezamenlijke activiteiten bestaan uit een Zomerfestival, een Open Bak en een Uitmarkt voor Zuidoost. De theaterzaal met een capaciteit van 180–200 zitplaatsen is beschikbaar voor theatervoorstellingen van, in het bijzonder, productiehuizen. Het gebruik van het Bijlmer Parktheater wordt gedomineerd door cultuurbeoefening: circus- en podiumkunstlessen en het maken van voorstellingen met de cursisten. Er moet daarenboven worden voldaan aan Europese subsidievoorwaarden, waaronder het aanbieden van arbeidsmarkttrajecten ter voorbereiding op een werkkring in de culturele sector en de creatieve industrie.
Advies
De beheerstichting, het samenwerkingsverband van de vaste huurders, voorziet een jaarlijks exploitatietekort van € 75.000, de hoogte van de gevraagde subsidie. Van alle vijf instellingen zijn ook afzonderlijk subsidieaanvragen in het kader van het nieuwe kunstenplan ontvangen voor tezamen om en nabij 2 miljoen euro waaruit onder meer de af te dragen huurlasten (tezamen ruim € 265.000) en de bestaande en nieuwe activiteiten moeten worden gedekt. De geringe eigen inkomsten in aanmerking genomen, zouden, indien deze aanvraag en die van de genoemde gebruikers worden gehonoreerd de huisvestingskosten en meer dan dat, worden gedragen door de centrale stad. Doel en voorwaarden waaronder de voor de bouw noodzakelijke subsidies zijn verstrekt, brengen weliswaar een maximalisering van de kale huur mee, waaraan het stadsdeel zich ook houdt, maar de kosten van de overhead, overige gebouwgebonden kosten en enige bescheiden publiciteit belopen een veelvoud van die huur. De inkomsten uit de verhuring van de theaterzaal aan andere culturele gebruikers zijn gebaseerd op niet meer dan 20 verhuringen per jaar. De zogenoemde commerciële verhuringen van de theaterzaal worden op 10 per jaar ingeschat met een navenant lage opbrengst.
Al even gering zijn de overige opbrengsten. De bijna 50.000 bezoekers aan voorstellingen zullen gezamenlijk voor niet meer dan € 7.000 consumeren. Het aantal culturele verhuringen, het beperkte aantal publieksactiviteit en van de afzonderlijke participanten en de begroting doen niet vermoeden dat het nieuwe theater zal bruisen van activiteit, waar dat, gegeven het samenwerkingsverband, wel zou mogen worden verwacht. Indien het wel het geval zou zijn, mag bij een juiste doorbelasting van kosten aan de gebruikers, een meer creatieve bedrijfsvoering en gegeven de aftopping van de niet rendabele kosten, een kostendekkende exploitatie worden verwacht. Opvallend is dat, een bescheiden subsidie van € 8.000 in het openingsjaar uitgezonderd, er van wordt uitgegaan dat het stadsdeel zelf geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de kosten van exploitatie van deze, zo niet geheel dan toch wel bijna uitsluitend op het stadsdeel gerichte accommodatie. In dat verband verwijst de Kunstraad naar zijn in 2006 uitgebrachte advies Tot hier, en nu verder. Het gaat niet aan dat op het niveau van een stadsdeel wordt besloten over de bouw van accommodaties terwijl de rekening voor de exploitatie bij de centrale stad wordt neergelegd. Al eerder heeft de Kunstraad er voor gepleit niet te investeren indien in exploiteren niet ook is voorzien.
Gevraagd € 75.000
Geadviseerd € 0
Bimhuis
In ruim 300 concerten en projecten per jaar biedt het Bimhuis een breed overzicht van het Nederlandse en internationale aanbod aan jazz en improvisatiemuziek. De begrenzingen in de concertprogrammering worden ruim geïnterpreteerd: eigentijdse gecomponeerde muziek, ‘impro-rock’, latin en andere muzieksoorten worden ook geprogrammeerd. In februari 2005 heeft het Bimhuis de nieuwe behuizing in het Muziekgebouw in gebruik genomen. De nieuwe locatie biedt betere en andere faciliteiten dan het oude Bimhuis aan de Oude Schans, waardoor meer dan in het verleden een grote diversiteit aan activiteiten kan worden ontplooid en een groter publiek kan worden bediend.
Terugblik
De verhuizing van het Bimhuis naar de nieuwe locatie aan het IJ heeft een forse toename van zowel het aantal concerten als het aantal bezoekers mogelijk gemaakt. De bezoekersaantallen hebben de prognose ruimschoots overschreden. De aantrekkelijkheid van de locatie genereert niet alleen vraag van verschillende radio- en televisiezendgemachtigden, maar ook van commerciële en culturele organisaties. Met de andere gebruikers van het Muziekgebouw (in de eerste plaats natuurlijk Het Muziekgebouw aan ’t IJ, de andere vaste bewoner) is de samenwerking geïntensiveerd en zijn nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan.
Ook wereldmuziek en niet-westerse muziek heeft inmiddels een substantiële plaats in de programmering gekregen. Het Bimhuis werkt daarbij samen met bijvoorbeeld KIT Tropentheater en RASA. Op de eerste maandag van iedere maand vindt de Monday Match – Dance & Music Impro Lab plaats, waar improviserende dansers en musici het podium delen. Wekelijks is het Bimhuis een podium voor jamsessies en een improvisatie-workshop, gecoördineerd door het Conservatorium van Amsterdam. De samenwerking met het Conservatorium komt ook tot uiting in de programmering en in gastworkshops van bezoekende musici. Ook de Muziekschool Amsterdam vindt in het Bimhuis een podium voor presentaties.
Plannen
Het beleidsplan 2009 tot en met 2012 gaat uit van continuering van het huidige beleid: een brede programmering van jazz en improvisatiemuziek met de nadruk op actuele ontwikkelingen, naast de presentatie van oudere stromingen. Reguliere concerten worden in de regel op een termijn van drie tot twaalf maanden geprogrammeerd en worden in de plannen dan ook niet nader gespecificeerd. Wel is deelname aan bijzondere projecten en festivals gememoreerd, zoals Holland Festival, Gaudeamus Muziekweek, B-oost, Amsterdam Dance Event, Karnatic Lab Festival, Flamenco Biënnale, Cello Biënnale, Dutch Chamber Music Meeting, Nederlandse Muziekdagen, Young Pianists Foundation Jazzconcours, Prinses Christina Jazzconcours. De Monday Match wordt gecontinueerd, evenals de wekelijkse jamsessie en de improvisatie-workshop.
Nieuw beleid betekent bij het Bimhuis dan ook vooral ‘frequenter’, ‘uitbreiding’ en ‘intensivering’. Uitbreiding van de nachtconcerten in de zaal en/of het café, masterclasses en workshops, ‘cross-generation’ programma’s. Een nieuw initiatief is de David Kweksilber Bigband, te introduceren door het Holland Festival 2008 en vanaf september 2008 één keer per maand in het Bimhuis te horen.
Om een groter publiek te bereiken, wil het Bimhuis live-concerten registreren op video en voor webcasts. De website van het Bimhuis wordt uitgebreid. Onder andere wordt het Nederlands Jazz Archief toegankelijk gemaakt en hierop gezet. Daarvoor wordt financiering gezocht bij fondsen. De laboratoriumfunctie van Amsterdamse podia als Zaal 100 en OT 301 wordt gezien als voedingsbodem voor de programmering in het Bimhuis. In de nieuwe kunstenplanperiode worden enkele vaste programmaformats ontwikkeld waarin een podium wordt geboden aan in Zaal 100 ontwikkelde initiatieven. De samenwerking met KIT Tropentheater wordt gecontinueerd, evenals die met RASA in Utrecht. De nieuwe samenwerking sinds seizoen 2007–2008 met de Stichting De Levante, wordt vanaf het seizoen 2008–2009 uitgebreid tot drie concerten per jaar. In mei 2009 wordt een internationaal openingsfestival voor het Oostelijk Havengebied georganiseerd, samen met het B-oost Festival. Andere samenwerkingen in Amsterdam betreffen het (continueren van de relatie met) Het Muziekgebouw aan ’t IJ, de jaarlijkse opening van het jazzseizoen (Seven Bridges Festival) en de Collectieve Jazzpromotie Amsterdam.
Landelijk zijn er samenwerkingen gestart of in ontwikkeling met bijvoorbeeld Lantaren/Venster (Rotterdam), Grand Theatre (Groningen), SJU Jazzpodium (Utrecht), Paradox (Tilburg), North Sea Jazz Festival, Vereniging van Improvisatiemuziek Podia, VPRO radio en televisie en het Jazz Orchestra of the Concertgebouw. Internationale samenwerkingen worden onderhouden in het Europe Jazz Network, Dutch Jazz Meeting/Dutch Jazz Connection, een partnership met Follow The Sound (Antwerpen) en met verschillende in Nederland gevestigde buitenlandinstituten en ambassades.
De plannen vragen om een personele uitbreiding met bijna 3 fte, met name voor het realiseren van live-registraties voor de videoportal. Het gevraagde subsidie is € 108.000 hoger dan de subsidie op de peildatum.
Advies
Het Bimhuis is een toonaangevend podium voor jazz en eigentijdse muziek. De Kunstraad heeft waardering voor het aanbod van het Bimhuis. De programmering is breed en van een goed niveau. Waardering is er met name voor de verbreding en verdieping van het programma, ook met betrekking tot niet-Angelsaksische muziek. Het Bimhuis heeft een bovenstedelijke uitstraling: het is het belangrijkste jazzpodium van het land en heeft een internationale reputatie. Er wordt verantwoordelijkheid genomen voor ontwikkeling door samen te werken met podia voor nieuw talent.
De plannen voor uitbreiding van de website met een streaming videoportal en het toegankelijk maken van het Nederlands Jazz Archief worden als een logische ambitie beschouwd. Projectfinanciering ligt daarvoor evenwel meer voor de hand dan financiering in het kader van het kunstenplan. De Kunstraad betreurt dat het Bimhuis zich voor het streaming videoportal niet heeft kunnen aansluiten bij het project Cultureplayer, dat Amsterdamse culturele instellingen in dit kader ondersteunt. Ook voor de eenmalige investering in de aanschaf van technische voorzieningen is het kunstenplan niet het aangewezen financieringsinstrument. Vanwege hun aard zijn dit kosten die destijds in het programma van eisen hadden moeten worden opgenomen.
De verhuizing naar het Muziekgebouw biedt meer mogelijkheden om een groter publiek te genereren. De Kunstraad vindt het spijtig dat het Bimhuis in zijn plannen weinig aandacht besteedt aan het publiek, zowel qua samenstelling en groei, als, vooral ook, qua educatie. Zeker voor educatie gaat voor het Bimhuis het principe ‘noblesse oblige’ op. In de plannen wordt uitgegaan van een gemiddelde bezetting van (slechts) 151 bezoekers per concert. Verhoging van de eigen inkomsten, waar de horeca een belangrijke rol in kan spelen, is wenselijk.
Geadviseerd wordt het huidige subsidieniveau te handhaven.
Huidig € 719.830
Huidig OCW € 496.287
Gevraagd € 1.324.117
Geadviseerd € 719.830
Uitruil OCW € 496.287
De Balie
De Balie is een producerend en presenterend podium voor verschillende disciplines: de programmering bestaat uit artistieke interventies, cinema, theater, fotografie, maar in de eerste plaats debat. In het karakteristieke gebouw aan het Kleine-Gartmanplantsoen met zijn theater, filmzaal, café en restaurant wordt een, in het algemeen, divers publiek bediend. De Balie entameert het debat over (cultuur-) politieke issues vanuit verschillende invalshoeken, met verschillende middelen. Ieder programma in De Balie wordt aangepakt als een (theater-)voorstelling: er wordt gekozen voor een vorm, voor een toneelbeeld, voor een medium en voor specifieke relaties (vormen van interactiviteit) met het publiek.
Terugblik
De Balie heeft na het vertrek van de vorige directeur een interim-directie opdracht gegeven orde op zaken te stellen en een nieuwe directie te zoeken. Financiële problemen door het wegvallen van de subsidie van het ministerie van VWS zijn het hoofd geboden met ondersteuning van het stadsbestuur en de Stichting Democratie en Media.
In januari 2006 is een nieuwe directie aangetreden, die zich voortvarend heeft gezet aan het op orde brengen en inzichtelijk maken van de organisatie en het aanscherpen van de programmering. Eerder genomen beslissingen met betrekking tot de bedrijfsvoering zijn uitgevoerd, zoals de opheffing van de uitgeverij en inkrimping van het personeel. In het artistieke beleid zijn zowel de door de vorige directie uitgezette hoofdlijnen gevolgd, als nieuwe doelstellingen gesteld. Ongewijzigd als hoofdlijn, maar opnieuw uitgewerkt, is het idee van geïntegreerd theater en het bereiken en betrekken van ‘Nieuwe Autochtonen’. Politiek wordt vanuit een cultureel perspectief beschouwd, de kunst en cultuur vanuit een politieke invalshoek.
Om tegenwicht te bieden aan de huidige ‘expertocratie’ (een samenleving die door verregaande specialisering in expertises uiteen is gevallen) worden de meest uiteenlopende disciplines, praktijken en perspectieven met elkaar verbonden. Programmaseries als Het grote weekend van de gelijkheid, The rough guide to Belgrade en Het Publieke verlangen zijn daar voorbeelden van. Met de programmaserie 70/80 is gewerkt aan de verkleuring van het publiek: een zoektocht naar thema’s die een jonge generatie van allochtone en autochtone achtergrond verbindt. De Balie is daarmee er in geslaagd een jong gemixt en geëngageerd publiek aan te spreken. Met het Zina platform, waardoor met maatwerk in de wijken een groot netwerk is opgebouwd, is verder vorm gegeven aan een cultureel diverse Balie.
De Balie tekent als belangrijkste verworvenheden uit de afgelopen periode aan, dat hij er in geslaagd is rust en structuur aan te brengen, de horeca goed te laten functioneren, de afdeling planning en verhuur te verbeteren en over de hele linie een nieuw elan te bewerkstelligen.
Plannen
Voor het beleid voor de komende jaren heeft De Balie verschillende voornemens: kunstprogrammering met een internationale dimensie, heldere programmalijnen met diepgang en actuele kwesties, Baliebrede programmering om inhoud en publiek te verbinden, minder programma’s met meer impact door het ontwikkelen van nieuwe formats, verbreding naar andere media en verbinding met de stad.
De kunstprogrammering behelst zowel kleinschalig internationaal theater, als cinema, deelname aan festivals en de presentatie van geëngageerde fotografie. De programmalijnen die zijn uitgezet gaan over e-cultuur, wijsheid in de gemedieerde samenleving, culturele activiteiten voor vrouwen en jongeren met een islamitische achtergrond en politiek in de breedste zin van het woord. Baliebrede programma’s (minimaal twee per jaar) worden zowel door De Balie zelf ontwikkeld als door gastcuratoren. ‘Minder is meer’ komt tot uiting in het ontwerpen van nieuwe formats, niet alleen om eenmalig een bepaald programma mee te maken, maar ook om aan anderen beschikbaar te stellen.
De met het aantreden van de nieuwe directie ingezette veranderingen in organisatie en beheer moeten in de nieuwe kunstenplanperiode hun beslag krijgen. In de personele sfeer wil De Balie aansluiten bij de beloningsstructuur van de CAO Theater; daarvoorwordt een jaarlijkse subsidieverhoging van € 70.000 gevraagd. Voor het gebruikersonderhoud van het gebouw wordt een toename van subsidie gevraagd van gemiddeld € 314.000 per jaar. Meer geld vraagt De Balie verder voor de internationale theaterprogrammering en voor extra mankracht ten behoeve van de stedelijke dimensie van de programmering. In totaal vraagt De Balie een subsidieverhoging van € 510.350.
Advies
Het is belangrijk dat in Amsterdam een centrum als De Balie is gevestigd en het nieuwe elan en de vitaliteit die uit de plannen spreken verdienen waardering. De aanpak van ontwikkelen en verbeteren van passende formats en de aandacht voor cross-overs worden positief beoordeeld. Het bevlogen, maar wat wollige taalgebruik van de aanvraag belemmert soms het zicht op wat er nu werkelijk wordt voorgesteld. De praktische vertaling van de plannen in voorbeelden verheldert gelukkig veel.
De Balie lijkt een beperkte publieksgroep te bereiken, zowel in samenstelling als in omvang. Het publiek lijkt voornamelijk politiek geïnteresseerd, meer dan in kunst. De aanpak van De Balie is ook eerder journalistiek, dan artistiek, meer ‘cultuur’ dan ‘kunst’. Dat doet men goed, maar dat verdient ook scherpe keuzes. Dat de nieuwe directie in staat en bereid is duidelijke keuzes te maken, heeft zij laten zien met de sluiting van de uitgeverij. Mogelijk is nog meer van ‘het oude Balie-format’ op te schonen, waarmee ruimte komt voor het verder ontwikkelen van de organisatie en een eigen, specifiek activiteitenpakket. Want voor de voortzetting of de ontwikkeling van programmering van (kleinschalig) internationaal theater hebben vele andere podia in de stad plannen ingediend; de voorstellen van De Balie daarvoor krijgen geen prioriteit. Evenals dat voor beeldende kunst geldt, is dergelijke programmering alleen op zijn plaats wanneer die voortkomt uit de inhoud van een project.
De nieuwe directie lijkt er in geslaagd De Balie opnieuw op de rails te zetten, de verwachtingen zijn hoog gespannen. In de komende kunstenplanperiode moet De Balie bewijzen aan die verwachtingen te kunnen voldoen. De Balie vraagt een aanzienlijke subsidieverhoging, die vooral ten goede komt aan het gebouw. Kosten van dergelijk omvangrijk achterstallig onderhoud zouden niet ten laste van het kunstenplanbudget gebracht moeten worden. Voor kosten van onderhoud en het reserveren voor toekomstig onderhoud – hetgeen idealiter tot de reguliere exploitatie behoort – heeft het College inmiddels 2 miljoen euro structureel aan de kunstbegroting toegevoegd. Voor het achterstallig onderhoud van cultureel vastgoed heeft het College onlangs incidenteel 2,6 miljoen euro vrijgemaakt. Afweging van de wens van De Balie zal dienen plaats te vinden bij de prioriteiten die bij de besteding van die budgetten zullen worden gesteld.
Ook de ambities van De Balie ten aanzien van de internationale theaterprogrammering rechtvaardigen geen verhoging van de subsidie. Er zouden meer publieksinkomsten uit de markt gehaald moeten worden. Opmerkelijk is dat in de begroting wordt uitgegaan van een lagere bezetting per activiteit dan in 2006 is gerealiseerd. Als gevolg van de betere programmering, marketing en huisvesting zou een geambieerde stijging in publieksaantallen en entreeprijzen niet misstaan.
Om de verdere verbeteringen in de organisatie en de arbeidsvoorwaarden te faciliteren, adviseert de Kunstraad het subsidie aan De Balie te verhogen tot € 600.000 per jaar.
Huidig € 528.650
Gevraagd € 1.039.000
Geadviseerd € 600.000
Mutatie € 71.350
Foam
Fotografiemuseum Amsterdam (Foam), opende in 2002 zijn deuren voor het publiek als een toegankelijk
fotografiemuseum dat de vele aspecten van het medium op een open, actieve en dynamische wijze inzichtelijk maakt voor brede publieksgroepen. Het presenteert daartoe uiteenlopende genres in de fotografie. Met het tonen, verklaren en duiden van fotografie, beoogt het museum bij het publiek een kritische houding ten opzichte van het medium te stimuleren. Daarnaast geeft het museum publicaties uit zoals het kwartaalblad Foam Magazine en het jaarlijkse Foam Album, biedt het op het onderwijs gerichte educatieve activiteiten aan, organiseert het onder meer debatavonden en bouwt het een eigen collectie fotografie op.
Terugblik
In de periode 2005 tot 2008 organiseerde Foam jaarlijks gemiddeld 20 tentoonstellingen, met journalistiek, documentair, autonoom en toegepast werk, zowel hedendaags als historisch, van nationale en internationale, gerenommeerde en beloftevolle fotografen in solo- en groepstentoonstellingen. Meer dan driekwart van deze presentaties was door curatoren van Foam samengesteld. Gerenommeerde instellingen als de Photographers’ Gallery (Londen), Aperture (New York) en Fotografie Forum International (Frankfurt) hebben door Foam samengestelde presentaties in hun programma opgenomen. Ook wordt het museum steeds vaker opgenomen in de internationale reisschema’s van tentoonstellingen die wereldwijd op slechts enkele plaatsen getoond worden, zoals de omvangrijke overzichtstentoonstelling van Henri Cartier-Bresson in 2006.
Naast de tentoonstellingen ontwikkelde Foam met het kwartaalblad Foam Magazine een tweede en geheel eigen platform om fotografie te tonen en te duiden. Het format en de inhoudelijke kwaliteiten ervan hebben geleid tot (inter)nationale prijzen. Op het gebied van informatieve activiteiten organiseerde Foam onder andere discussieavonden, debatten, filmvertoningen en (boek)presentaties.
In de huidige kunstenplanperiode is de educatieve afdeling Foam_for you opgezet, met een gericht aanbod voor onder meer basisonderwijs en voortgezet onderwijs en specifiek vmbo. Nevenactiviteiten waren onder meer het tweejaarlijks festival Foam-Fusion en de organisatie van de internationale fotografieprijs, de KLM Paul Huf Award. Eveneens is het museum in deze periode begonnen met de vorming van een fotografiecollectie die aansluit op het tentoonstellingsbeleid. Voor de opslag en conservering van de collectie zijn met het Stadsarchief afspraken gemaakt.
Plannen
Gedurende de komende kunstenplanperiode wil het fotografiemuseum niet alleen voortgaan op de ingeslagen weg, maar wil het deze ook verbreden en verdiepen; tevens streeft het verdere internationalisering na. Het verbreden gebeurt door de educatieve projecten substantieel uit te breiden; de collectie zodanig uit te breiden dat deze een volwaardige aanvulling vormt op bestaande archieven en collecties in Amsterdam; nieuwe activiteiten op te zetten zoals Foam Editions, een aanbod van fotografie in oplage; de organisatie van de KLM Paul Huf Award verder te professionaliseren. Het verdiepen gebeurt door voor het publiek de veelzijdigheid van fotografie beter inzichtelijk te maken door onder meer bij iedere tentoonstelling een tweetalige publicatie te vervaardigen, door de uitgave van het Foam-Magazine en het jaarlijkse Foam Album voort te zetten, door lezingen, debatavonden en filmvertoningen te organiseren en door het tweejaarlijkse publieksgerichte evenement Foam-fusion met onder andere lezingen, rondetafelgesprekken, debatten, masterclasses en presentaties van internationale agentschappen, musea en experts.
De relaties met zowel het nationale als internationale fotografieveld krijgen bijzondere aandacht. Foam ambieert samenwerkingsverbanden met culturele instellingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Het museum wil de eigen organisatie verder versterken en professionaliseren. Daarop vooruitlopend is de formatie met drie medewerkers uitgebreid. De verwachting is dat het bezoekersaantal oploopt van 105.000 in 2009 tot 120.000 in 2012.
Advies
Ten behoeve van het huidige Kunstenplan 2005 tot en met 2008 heeft de Kunstraad indertijd geadviseerd Foam geen subsidie te verlenen. Het Fotografiemuseum heeft niettemin de afgelopen jaren duidelijk bewezen voor het Amsterdams kunst- en cultuuraanbod van toegevoegde waarde te zijn. Voor een in omvang relatief bescheiden culturele instelling weet het met een diversiteit aan fototentoonstellingen en activiteiten een verrassend grote publieksgroep aan te spreken en waardevolle allianties te sluiten.
In zijn relatief korte bestaansperiode is Foam voor velen, waaronder beroepsgroepen, collega-instellingen in het buitenland, in de stad en het onderwijs, een vanzelfsprekende partner geworden. De instelling is communicatief en presenteert een goedlopend tentoonstellingsprogramma met daaraan gerelateerde avondprogramma’s en educatieve activiteiten. Het vervult daarmee een opvallende rol in het Amsterdams cultuuraanbod; wat Foam doet, doet het goed. De kracht van Foam is dat het op basis van een open benadering van fotografie een publieksgerichte presentatieinstelling is met een veelzijdige programmering, zonder zwaarwegende museale taken. Het beleidsplan, met als motto “consistent in veelzijdigheid” en als kenmerk verbreding en verdieping, is daarin helder. Op deze basis kan Foam zich in principe ontwikkelen tot een breed platform voor het debat over fotografie.
Het Fotografie-museum heeft in korte tijd bewonderenswaardig veel bereikt en bevindt zich thans in het stadium dat het zich ook verder wil manifesteren in museale taken als gerichte collectieopbouw. De Kunstraad ziet een bezwaarlijke kant aan dat voornemen. Collectioneren impliceert immers een aanzienlijke uitbreiding van museale taken: beheer en behoud, conservering, opslag, restauratie, wetenschappelijke bewerking enzovoort. Doorgaan op de ingeslagen weg, waarbij ook verwacht mag worden dat door de aard van de instelling de subsidieafhankelijkheid in de loop der tijd minder wordt, ligt zijns inziens meer voor de hand.
Geadviseerd wordt het huidige subsidieniveau te handhaven.
Huidig € 508.560
Gevraagd € 748.629
Geadviseerd € 508.560
Frascati
Per september 2008 gaat onder de naam Frascati een nieuwe theaterorganisatie van start, voortgekomen uit een fusie van de werkplaats Gasthuis en Frascati. Het Gasthuis heeft zich met een duidelijke selectie en een inventieve programmering als theaterwerkplaats onderscheiden. Naast de werkplaatsproducties worden verwante voorstellingen van buiten gepresenteerd en verschillende andere activiteiten die ontmoeting, reflectie en onderzoek als ambitie hebben. Theater Frascati presenteert gemiddeld 500 activiteiten (175 producties) van kleinschalig, vernieuwend aanbod uit Nederland en Vlaanderen, in de eigen zalen, zowel als in De Brakke Grond. Daarnaast is Frascati een productiehuis, waarmee speciale projecten en programma’s worden gerealiseerd.
Terugblik
Frascati stelde zich de afgelopen periode als opdracht culturen en generaties met elkaar te confronteren en het publiek te verbreden. Het theater profileert zich als podium voor de eigenzinnige, onafhankelijke podiumkunstenaar. Zonder expliciet beleid daar in te maken, is diversiteit in programmering en debat gebracht. Het gemiddelde aantal bezoekers is constant gebleven, maar er wordt wel verjonging geconstateerd: ruim 20% van de bezoekers is jonger dan 28 jaar. Er zijn workshops en trainingen georganiseerd, met het doel ‘jongeren met kunst te verbinden en kunstenaars met jongerencultuur’. De dienstverlening aan De Brakke Grond en De Engelenbak is kostendekkend gemaakt. Met De Brakke Grond is een nieuw all-in huurcontract gesloten voor het gebruik van de zalen voor de Nederlandse programmering.
Het Gasthuis heeft zich de afgelopen jaren volledig geprofessionaliseerd. Ondanks een doelsubsidie, in het kader van de motie Sargentini, voor de omzetting van I/D-banen in reguliere aanstellingen, heeft dat financiële consequenties gehad. De huidige kunstenplanperiode wordt afgesloten met een exploitatietekort. Inhoudelijk is naast de kerntaak ‘talentontwikkeling’ gewerkt aan een contextueel programma, waarin een divers aanbod aan kunstenaars wordt gedaan. De internationale context kreeg vorm in coproducties met enkele buitenlandse huizen en festivals, een derde van de reisvoorstellingen van Het Gasthuis maakte buitenlandse tournees.
Plannen
Met de fusie van Frascati en Gasthuis wordt in de eerste plaats een betere aansluiting van presentatie, productie en publieksbeleid beoogd. Men verwacht schaalvoordelen als grotere flexibiliteit en een groter publieksbereik. De beheerslasten van de gefuseerde organisatie worden gelijk geraamd aan de som van de huidige beheerslasten
van beide instellingen. Voor het activiteitenbudget wordt een hogere bijdrage van de gemeente gevraagd.
In de Nes staat het publiek centraal: in Theater Frascati wordt toonaangevend, actueel werk getoond uit binnen- en buitenland. Theater Gasthuis stelt de ontwikkeling van makers centraal: het gaat om pril werk, nieuw en experimenteel, maar nog in ontwikkeling. Drie thema’s vormen de basis voor het inhoudelijke beleid: openbaarheid, grootstedelijkheid en internationaliteit. In de gefuseerde organisatie zal Frascati gaan beschikken over vier eigen podia en het zal ook op andere plekken in de stad programmeren (o.a. De Brakke Grond). Per jaar worden gemiddeld 672 voorstellingen van 150 producties gepresenteerd en een dertigtal randprogramma’s.
In het Productiehuis (in Theater Frascati) en het Theaterlaboratorium (in Theater Gasthuis) komen de kerntaken ‘productie en ontwikkeling’ aan bod. In het Productiehuis gaat het daarbij om eigen projecten van makers met wie een meerjarig engagement is aangegaan en om coproducties met Amsterdamse en internationale instellingen. Er zullen jaarlijks zes producties en 48 voorstellingen worden gerealiseerd. De kernbegrippen voor het Theaterlaboratorium zijn talentontwikkeling, alsmede onderzoek en verdieping. Er zijn jaarlijks 12 eigen voorstellingen/ producties van jonge makers gepland, 24 voorstellingen die elders zijn ontwikkeld, vier onderzoeksprojecten en 14 activiteiten in verschillende werkvormen gericht op verdieping, confrontatie en inspiratie. De inspanningen op het gebied van kunsteducatie (onder meer in het festival Breakin’ Walls) worden gecontinueerd en uitgebreid.
Advies
De fusie tussen Het Gasthuis en Frascati is een goede ontwikkeling. Een reeds werkende praktijk wordt hiermee geformaliseerd. Overigens moet de vrijheid voor makers, om na het Gasthuis voor een ander traject dan Frascati te kiezen, blijven bestaan.
Het beleidsplan is inspirerend en intelligent in de wijze waarop met de beschreven actuele veelzijdigheid een mooi tijdsbeeld wordt geschetst: in de combinatie van functies en thema’s en in de manier waarop Frascati zich in het culturele landschap plaatst. Frascati is maatschappelijk betrokken, probeert de tijdgeest te vatten en in zijn programmering zichtbaar te maken. Aan alles lijkt gedacht en een grote zorgvuldigheid wordt betracht ten aanzien van de makers. Hen wordt een goed web en netwerk geboden. Daarbij wordt uitgegaan van combinaties van en diversiteit in makers.
De uitgezette programma’s verdienen waardering, evenals de voorgenomen allianties met bijvoorbeeld Toneelgroep Amsterdam voor makers die in de grote zaal willen werken. Een toe te juichen ontwikkeling. Frascati, dat een huis wil zijn voor de makers (waarbij hopelijk het publiek niet teveel uit het oog verloren wordt), is tevens bereid dat huis elders te plaatsen. Ten opzichte van de huidige gang van zaken zijn twee grote verschillen te onderscheiden. In de eerste plaats zijn de internationale aspiraties nieuw. In de tweede plaats zal de programmering in de nieuwe situatie primair zijn gebaseerd op artistieke uitgangspunten en minder gericht op specifieke doelgroepen. Dit kan leiden tot minder ‘urban’ theater in Frascati. Dat neemt niet weg dat de focus nog steeds sterk op jongeren is gericht. Frascati wil zich onderscheiden door zich op meer disciplines te richten, waarschijnlijk vanuit de noodzaak dat productiehuizen zich ook van elkaar moeten onderscheiden. De aanvraag is helder en uitgesproken ten aanzien van de verantwoordelijkheid op het terrein van talentontwikkeling.
Minder geïnspireerd en minder expliciet is Frascati met betrekking tot educatieve activiteiten. Frascati opteert voor een plaats in de landelijke basisinfrastructuur. De instelling heeft daarvoor ook voldoende landelijke uitstraling. Wat de ambities van de gemeente betreft, scoort Frascati op talentontwikkeling en laboratorium. Het zakelijke (financiële en bedrijfsmatige) gedeelte van de aanvraag geeft minder reden tot tevredenheid. De onderbouwing van de plannen is bedrijfsmatig, financieel en op marketinggebied onder de maat. De meerwaarde van de schaalvergroting wordt niet zichtbaar.
Hoewel Frascati met trots stelt dat de plannen binnen een gelijk subsidievolume kunnen worden gerealiseerd,
wordt van Amsterdam een verhoging van gemiddeld circa € 700.000 per jaar gevraagd en van OC&W een verhoging
van ongeveer 1 miljoen euro. Een belangrijk deel van de verhoging van de aan Amsterdam gevraagde subsidie heeft betrekking op investeringen en achterstallig onderhoud. Dergelijke lasten dienen niet op het kunstenplanbudget te drukken. Voor het achterstallige onderhoud van cultureel vastgoed heeft het gemeentebestuur onlangs incidenteel 2,8 miljoen euro vrijgemaakt en voor het uitvoeren van onderhoud en het reserveren voor toekomstig onderhoud is een bedrag van 2 miljoen euro structureel toegevoegd aan de kunstbegroting. Afweging van de wensen van Frascati zal dienen plaats te vinden bij de prioriteiten die bij de besteding van die budgetten zullen worden gesteld. Er worden veel, volledig geëquipeerde zalen met een kleine publiekscapaciteit geprogrammeerd, zonder uit te leggen waarom daarvoor gekozen wordt. Met minder voorstellingen, of door op een andere manier gebruik te maken van de zalen, zou een hogere gemiddelde zaalbezetting kunnen worden gerealiseerd en kan wellicht tegen lagere kosten gewerkt worden. Daarmee zou 10% van het budget kunnen worden inverdiend. Als lage bezoekcijfers een gevolg van beleidskeuzes zijn, wordt een visie daarop gemist.
De Kunstraad adviseert de aanvraag te honoreren, uitgezonderd de bijdragen voor uitbreiding/verbouwing en achterstallig onderhoud en onder toepassing van een korting van 10% over het resterende bedrag, hetgeen door een hogere zaalbezetting gecompenseerd moet kunnen worden.
Huidig € 1.774.870
Gevraagd € 2.454.455
Geadviseerd € 1.727.144
Mutatie € – 47.726
Het Koninklijk Concertgebouw
In Het Concertgebouw vinden jaarlijks circa 800 concerten en overige activiteiten plaats op het gebied van voornamelijk klassieke muziek, maar ook is er jazz- en wereldmuziek te beluisteren. Het aanbod wordt voor 45% geprogrammeerd door de Stichting Comité voor Het Concertgebouw. Daarnaast worden de zalen gehuurd door
vele vaste huurders zoals het Koninklijk Concert-gebouworkest, Het Nederlands Philharmonisch Orkest, Stichting KAM en De Zaterdagmatinee. Het Concertgebouw heeft een wereldwijde faam en een alom geroemde akoestiek. Jaarlijks worden ruim 800.000 bezoekers ontvangen, bijna de helft van de bezoeken aan klassieke muziek in Nederland worden aan Het Concertgebouw gebracht. Het gebouw vraagt voortdurende zorg en aanpassingen. In april 2008 wordt het 120-jarig bestaan gevierd.
Terugblik
In de gevarieerde programmering, met naast klassieke muziek ook wereldmuziek, jazz en jeugdconcerten, zijn in de afgelopen jaren nieuwe series opgezet met schrijvers, film en dans. Het Concertgebouw speelde een initiërende rol in grootstedelijke activiteiten als het China Festival in 2005. In datzelfde jaar is het Productiehuis Jeugdconcerten opgericht, waarmee niet alleen in Het Concertgebouw zelf, maar ook in de andere grote steden speciale jeugdconcerten worden gepresenteerd. In samenwerking met Amsterdam Sinfonietta is Kleuter Sinfonietta ontwikkeld. Het aantal educatieve programma’s is gegroeid tot 76 in 2006, in het seizoen 2006/2007 namen meer
dan 30.000 kinderen aan die programma’s deel.
Door de jongerenvereniging Entree (een samenwerking tussen Het Concertgebouw en het Koninklijk Concertgebouw Orkest) worden specifiek op jongeren gerichte programma’s en activiteiten ontwikkeld zoals Souk, waarmee met name Arabische jeugd werd aangesproken.
Verschillende restauraties en renovaties hebben verbeteringen in de accommodatie opgeleverd. Zo is de restauratie van de Kleine Zaal in 2004 afgerond en zijn vrijwel alle publieksruimten rond de Grote Zaal gerenoveerd. Verdere verbeteringen zijn in voorbereiding. In de afgelopen periode heeft Het Concertgebouw een ingrijpende personele en structurele directieverandering doorgevoerd.
Plannen
Het beleid voor de komende jaren is gericht op handhaving en waar mogelijk verbetering van het hoge artistieke en serviceniveau. De gevarieerde programmering wordt gecontinueerd. Het streven is het marktbereik te vergroten door andere en nieuwere doelgroepen aan te spreken, zoals jongeren, toeristen en mensen die niet met het Europese klassieke repertoire vertrouwd zijn. Voor deze doelgroepen worden nieuwe programma’s en een aangepaste marketing en communicatie ontwikkeld.
Het Concertgebouw ziet jeugdbeleid en educatie als maatschappelijke verantwoordelijkheid. In de educatieve activiteiten voor het onderwijs staat actief leren centraal. Voor het aanbod aan het primair onderwijs gaat het daarbij om muzikaal vaardig maken, bij het voortgezet onderwijs om het stimuleren van creativiteit. De educatieve activiteiten voor het primair onderwijs worden uitgebreid, er worden nieuwe programma’s ontwikkeld voor het speciaal onderwijs en kleinschalige projecten voor het vmbo. Voor de educatieprogramma’s wordt een subsidie gevraagd ter hoogte van € 307.500, de helft van de verwachte kosten. Het Concertgebouw wil toegankelijk worden voor nieuw publiek. Daartoe zijn speciale programma’s met een lage drempel voorzien: gezinsprogramma’s, een open dag en “meezing events”. Om die programma’s ook bereikbaar te maken voor minder draagkrachtigen vraagt Het Concertgebouw daarvoor een subsidiebijdrage van € 166.464.
Door het intensieve gebruik van het gebouw is het onderhoud en voortgaande renovatie een continu punt van aandacht. In de komende jaren staan verschillende grote aanpassingen op het programma: overkapping van de binnentuin, herinrichting van de aanbouw Zuid, renovatie van de Beatrixfoyer en de Julianafoyer en aanpassing van de Spiegelzaal.
Advies
Het Concertgebouw is een alom gewaardeerd instituut van bovenstedelijk belang, met internationale bekendheid en allure. Internationaal gerenommeerde musici treden – soms – exclusief in Het Concertgebouw op. Het gebouw wordt stap voor stap consciëntieus in oude luister hersteld en is de drukst bezochte concertzaal ter wereld.
De organisatie beschikt over een groot vermogen om particuliere bijdragen en sponsorinkomsten te verwerven. Die bezoekersaantallen en eigen inkomsten hebben tot gevolg dat Het Concertgebouw een ongekend lage subsidie per bezoeker ontvangt. Helaas is die vooraanstaande positie uit de aanvraag van Het Concertgebouw niet te herleiden. De plannen behelzen voornamelijk een voortzetting van het huidige beleid. De voorgestelde vernieuwingen zijn gericht op verbreding en intensivering van de educatieve activiteiten en op het bereiken van een meer divers publiek.
Voor de verhoging van het budget voor educatieve projecten wordt onvoldoende onderbouwing gegeven. Dat Het Concertgebouw iets wil veranderen aan het algemene beeld van ‘de Concertgebouwbezoeker’ (‘ouder, autochtoon en welvarend’) wordt gesteund. Het is jammer dat daarvoor, evenals voor de ambitie de aantrekkelijkheid voor een cultureel divers publiek en toeristen te vergroten, weinig specifieke plannen worden gepresenteerd. Zoals hiervoor gesteld, is de wereldklasse van Het Concertgebouw onomstreden. Met onder andere het bieden van een podium aan conservatoriumstudenten wordt een voor betrokken musici belangrijke, doch naar zijn aard bescheiden, rol ten aanzien van talentontwikkeling vervuld. Voorts wordt met de plannen voor publieksontwikkeling in enige mate bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ‘prachtwijken’.
Het geheel overziend geven de aangeleverde gegevens en plannen geen aanleiding voor een verhoging van de subsidie en wordt handhaving van het huidige subsidieniveau geadviseerd.
Huidig € 1.046.440
Gevraagd € 1.385.658
Geadviseerd € 1.046.440
Holland Festival
Het Holland Festival wil het voornaamste kunstenfestival van Nederland zijn. De kern van het programma wordt gevormd door de presentatie en (co)productie van internationaal aanbod dat niet of nauwelijks op de Nederlandse podia te zien is. Ieder jaar vinden er debatten en projecten plaats die verbindingen leggen tussen kunst en maatschappelijke ontwikkelingen, tussen gevestigde en jonge makers, tussen het grote zalen circuit en alles daarbuiten.
Terugblik
De dubbele rol van het festival, als “[…] zowel de spiegel én als het object dat het wil reflecteren naar de buitenwereld”, stond centraal bij het maken van de afgelopen drie edities. Het programma komt tot stand door enerzijds een selectie van reeds gemaakt werk dat nog op de speellijst van een bepaald gezelschap staat, anderzijds door specifieke wensen die het festival concreet maakt in een thema, een verzoek een stuk te hernemen in het kader van, of door opdrachtverlening. De grenzeloosheid van het aanbod maakt het ook belangrijk de herkomst en de tradities te tonen. Onder de noemer Context is de afgelopen jaren een traditie opgebouwd van activiteiten die als bron de festivalprogrammering hebben. Deze activiteiten bieden verdieping, aanvullende informatie en zijn gericht op publiek en/of professionals. Het Holland Festival was de afgelopen jaren op internationaal niveau partner van organisaties als Festival d’Automne in Parijs, de Wiener Festwochen, Grand Théatre de la Ville de Luxembourg,
de Ruhrfestspiele en het Barbican Theatre in London. Met de komst van artistiek directeur Pierre Audi werd het coproduceren een vast onderdeel van de nieuwe koers.
Plannen
Het komende kunstenplan denkt het Holland Festival vaker te moeten optreden als producent/initiator in een internationale context. Het festival koestert zowel op het muzikale vlak als op het vlak van andere disciplines de ambitie in de toekomst een kwalitatief opmerkelijke rol als internationaal producent te vervullen. Het wil nieuwe
presentatievormen zoeken die ontstaan door het samenbrengen van verschillende disciplines. De presentatie van beeldende kunst in het festival is een andere stap in het combineren van presentatievormen.
Het Holland Festival wil op internationaal niveau actiever zijn met eigen initiatief en meer participeren in coproducties. Dat wordt vanwege de focus op het brengen van multidisciplinaire voorstellingen alsmede op onverwachte, spannende verbanden noodzakelijk geacht om kwalitatief onderscheidend te blijven. In toenemende mate wil het festival hierop inzetten en aldus kunstenaars verleiden tot onverwachte samenwerkingen en hen daartoe opdrachten geven. Deze diepteinvestering brengt niet per se een groter aantal titels per festival met zich mee, het
streven is het rendement van de investering te vergroten door een groter publieksbereik.
Op nationaal niveau wordt de lijn van de afgelopen jaren voortgezet en uitgediept. Het Holland Festival vindt dat grote, toonaangevende Nederlandse instellingen die op internationaal niveau werk uitvoeren, niet mogen ontbreken op het programma.
Regelmatig worden in overleg plannen gemaakt voor producties die zonder de samenwerking niet mogelijk zouden zijn. De nationale allianties vormen een sterke pijler onder het festival. Voor de komende jaren heeft het festival de ambitie om de wisselwerking met bestaande instellingen te versterken, met nieuwe instellingen een verbond aan te gaan en een internationale component toe te voegen aan deze samenwerkingsverbanden. Het Holland Festival meent dat het aantrekkelijk en belangrijk is om zich niet alleen in juni, maar ook door het seizoen te tonen. Het festivalplatform zal daartoe worden uitgebreid en groeien, ook in andere steden en buiten de festivalperiode.
Advies
Het lijkt erop dat de Kunstraad en het Holland Festival elkaar eeuwig mat hebben gezet. Het advies dat de Kunstraad vier jaar geleden schreef zou immers bijna ‘verbatim’ herhaald kunnen worden, alle destijds gebruikte argumenten hebben hun actualiteit behouden. En ook toentertijd, in 2004, schreef de Kunstraad in zijn advies al dat hij “[…] voor dezelfde beoordeling stond als vier jaar geleden”. Het Holland Festival blijft er in zijn aanvragen voor kiezen substantieel hogere budgetten aan te vragen om de ambities te realiseren, terwijl de Kunstraad erop wijst dat de ambities in overeenstemming dienen te zijn gebracht met de in Amsterdam beschikbare middelen.
Welke zijn deze ambities dan en vooral, door welke visie worden ze onderbouwd? En hebben de afgelopen vier
jaar voldoende potentieel aangetoond opdat het Holland Festival, mochten er al ruimere middelen beschikbaar zijn,
in zijn artistieke en zakelijke ambities gesteund zou moeten worden? Het Holland Festival heeft ongetwijfeld status, allure en het keurmerk ‘hoge C’. Organisatorisch is het Holland Festival gegroeid. Er staat een degelijke back office en er wordt gewerkt volgens haast ambtelijke maatstaven. De vergoedingen van directie en medewerkers zijn marktconform.
Echter, een dergelijke status en bestaanszekerheid zouden zich moeten terugverdienen in een sterke visie, artistieke vernieuwing, een bevlogen, onafhankelijke programmering, en een overtuigende wisselwerking tussen festival, publiek, maatschappij en markt, dit alles gevat in een meeslepend beleidsplan voor de komende jaren. In deze opzichten stelt het plan echter teleur. Het ontbreekt in de aanvraag voor de komende kunstenplanperiode allereerst aan een duidelijke toekomstvisie op het Holland Festival en hoe het zich verhoudt tot de maatschappelijke realiteit. Het beleidsplan schetst vergezichten zonder dat aan de horizon concrete voornemens opdoemen; het woord ‘boodschap’ valt regelmatig, maar onduidelijk blijft wat die boodschap is. De Kunstraad vindt dit zowel verbazingwekkend als verontrustend, zeker gezien wat het festival wil: bijna een verdubbeling van de subsidie naar gemiddeld € 1.250.000 per jaar, incidenteel te vermeerderen met € 350.000 in 2009 en 2010 en met € 250.000 in 2011 en 2012.
Het Holland Festival heeft de afgelopen jaren een koers gevaren die het flink heeft doen afdrijven van wat het ooit tot een internationaal gezien sterk merk maakte, een platform voor internationale hoogtepunten en tegelijk een eigentijds en nieuwsgierig feest van extremen, van uitersten. Het Holland Festival is niet meer de voorloper en initiator die het voorheen was en die zo goed bij het Amsterdams kunstenklimaat paste. De Kunstraad wil de huidige directie hier niet op afrekenen, deze ontwikkeling is eerder ingezet, maar hij ziet in het huidige plan wel opnieuw een gemiste – en misschien wel de laatste – kans het tij te keren. In plaats van zichzelf te vernieuwen op basis van financieel realisme en inzicht in wat wel en wat niet kan en past in de Amsterdamse context, is het huidige plan doortrokken van wat wordt ervaren als ‘Weense ambities’: in verlangen om tot de grote spelers in Europa te behoren vraagt het Holland Festival als in een reflex steeds hogere subsidiebedragen aan. Maar Wenen ligt aan de Donau en aan het IJ gelden andere realiteiten. Amsterdam, door Descartes ooit omschreven als “l’inventoire du possible”, is minder gebaat bij de nadruk op status, en meer op nieuwsgierigheid, ‘voor de muziek uitlopen’, creatieve vernieuwing en investering. Dat zijn de eigenschappen die de stad, ondanks haar bescheiden omvang, internationaal tot een topstad hebben gemaakt. Met zijn beleid heeft het Holland Festival zich, als relatief arm neefje van de grote spelers, in een artistiek de facto afhankelijke positie gemanoeuvreerd. In plaats van als klein maar slim internationaal (co)productiehuis een initiërende en creatieve rol te spelen, loopt het huidig festival nu achter andere festivals en producenten in Europa en de rest van de wereld aan.
De ambitie om internationale aansluiting te vinden is op zich interessant. Echter, zolang de andere coproducenten
beschikken over veel hogere budgetten en de touwtjes in handen hebben, is het artistiek profiel van het Holland Festival bij samenwerking niet of nauwelijks gebaat. Daar waar internationaal wordt samengewerkt, lijkt het
festival zich onvoldoende bewust van de andere mogelijkheden die er zijn. Mede door het overnemen van lopende (veilige) producties, wordt het eigen merk uit handen gegeven en dreigt het Holland Festival te verworden tot een festival, waar niet zozeer beleid meer wordt gemaakt, maar waar zo prestigieus mogelijk wordt ingekocht.
Dat het Holland Festival geen sterk internationaal merk meer is, blijkt ook uit de geringe belangstelling van de buitenlandse pers, zelfs voor de jubileumeditie: na de openingsvoorstelling van 2007, het afscheid van Pierre Boulez, is er door buitenlandse journalisten nog maar zeer sporadisch over het festival geschreven. De Kunstraad wees er ook in vorige adviezen op dat hij meent dat een goed festival van dergelijke omvang een artistiek leider vraagt die zich gedurende 365 dagen volledig toelegt op de programmering en de eigen producties: én door de hele wereld af te reizen, het complete aanbod te bekijken en daar een eigenzinnige, originele en door een duidelijke visie gedragen selectie uit te maken, én door regelmatig artistieke input te geven tijdens het maakproces van voorstellingen waarbij het festival (co)productioneel betrokken is, en zo de rol van artistiek producent in al zijn verantwoordelijkheid op zich te nemen. Met opnieuw de keuze voor een parttime directeur – operaregisseur Pierre Audi volgde toneelregisseur Ivo van Hove op – is aan die essentiële voorwaarde niet voldaan en het bevreemdt niet dat het gevolg een in commissie samengesteld programma is dat met name bestaat uit (co)producties van gevestigde, vaak bevriende productiehuizen en hoogtepunten van elders, aangevuld met dat wat al ruim gekend is.
De artistieke kwaliteit van de programmering blijft achter bij het potentieel. Het Holland Festival toont – bijna karikaturaal – voornamelijk postavant-garde van de babyboomgeneratie. De overmatige nadruk in de keuze, zoals in 2007 op artiesten als Peter Greenaway, Richard Ashley, Woostergroup, Needcompany, Wayne Shorter of Philip Glass, de avantgarde van de laatste decennia van de 20e eeuw, past niet bij een organisatie die vernieuwend en artistiek toonaangevend wil zijn.
De Kunstraad signaleert bij de programmering ook een aantal chronische problemen. Zowel de dans-programmering als de filmprogrammering lijken maar niet echt van de grond te komen. Gesproken theater wordt bijna plichtmatig geprogrammeerd. Een multidisciplinair festival vereist een brede artistieke visie die dwars door alle grenzen heen loopt. Deze allesomvattende visie ontbeert het Holland Festival, met gevolg dat het zich slechts op het gebied van de muziek en het muziektheater bij vlagen nog weet te onderscheiden.
Niet alleen de artistieke kwaliteit blijft achter bij het potentieel, dat lijkt ook te gelden voor het vermogen van het festival meer eigen inkomsten te genereren. De verhoging van het aangevraagde bedrag staat niet in verhouding tot de verwachte bezoekersaantallen. Op dit punt zijn de ambities te laag, deze aantallen blijven nagenoeg gelijk aan die van voorgaande jaren. Het festival wil 70.000 bezoekers trekken in een marktsegment waar men graag de toegang betaalt, maar op de begroting leidt dat tot begrote gemiddelde inkomsten voor het festival zelf van ongeveer 13 euro per bezoeker. Zo wordt per saldo een zeer hoog subsidiebedrag gevraagd voor het bedienen van een in het algemeen bemiddeld en in de Amsterdamse context vrij eenzijdig publiek. Het is opmerkelijk dat de programmering voor een groot deel bestaat uit (co)producties die zeer hoge investeringen vergen zonder dat er inkomsten of financiële voordelen tegenover staan uitgezonderd het verlagen van bepaalde kosten voor iedere coproducent afzonderlijk. Noch uit de plannen noch uit de begroting blijkt immers dat participatie in internationale producties ook tot internationaal ondernemen leidt. Maar indien het opmerkelijke producties van internationale topklasse betreft dan zouden deze, tenminste in bepaalde gevallen, toch zowel artistiek als economisch een langer leven beschoren moeten zijn.
Wat betreft de tegenvallende sponsorinkomsten is de positie van het Holland Festival niet geheel ongebruikelijk, het vinden van sponsoring is voor andere festivals ook moeilijk. Desalniettemin zijn deze inkomsten opvallend laag. In 2006 leverden de uitgaven voor het sponsordiner en de overige wervingskosten, tezamen € 68.000, het festival naast de bijdrage van de bedrijfsvrienden, € 80.100, een totaal aan directe sponsorinkomsten op van niet meer dan € 8.602. Voor de jubileumeditie van 2007 werd slechts ruim een kwart van de begrote sponsorinkomsten gegenereerd. Het vinden van een hoofdsponsor is, zo stelt de organisatie zelf, een weerbarstige opdracht. Tegen die achtergrond is het dan weer verontrustend dat het festival voor de periode 2009 tot en met 2012 jaarlijks € 625.000 aan sponsorinkomsten inboekt, een toename van 40% ten opzichte van de huidige illusoir gebleken eigen normbegroting. De helft van dit bedrag zou moeten komen van een hoofdsponsor die het festival nu al jaren niet heeft weten te vinden. Bijgevolg neemt ook in de toekomst de subsidieafhankelijkheid in rap tempo toe terwijl het vermogen zelf inkomsten te genereren relatief sterk vermindert. De ook nu weer aan zowel de gemeente Amsterdam als het Rijk gevraagde forse subsidieverhogingen getuigen daarvan. Het festival heeft, zo meent men, toegevoegde waarde voor het imago van Amsterdam (citymarketing) en het blijkt ook in staat middelen die voor dergelijke doelen ter beschikking staan, zoals bij het Ministerie van Financiën, te werven. Het Holland Festival behoort zo willens en wetens tot een gevestigde orde en als zodanig moet het in staat zijn voor meer eigen inkomsten te zorgen. Deze blijven echter vooralsnog opvallend ondermaats.
Samenvattend oordeelt de Kunstraad dat een festival als het Holland Festival uniek behoort te zijn, en dat het dat behoort te zijn in de traditie van Amsterdam: eigenzinnig, inventief, investerend en vernieuwend, een traditie waarmee de stad zich steeds weer internationaal heeft weten te onderscheiden. Het Holland Festival zoals het is en wil zijn, is te weinig onderscheidend of vernieuwend, binnen de stad en zeker internationaal, in vergelijking met andere festivals of reguliere aanbieders.
Op grond van de criteria volgens welke de Kunstraad oordeelt, is het festival artistiek niet voldoende interessant. De artistieke koers die het festival vaart – on-Nederlands, te zeer gericht op het gevestigde en daarmee niet voldoende onafhankelijk in zijn eigen beleid – en de weinig overtuigende plannen die het heeft voor wat betreft het genereren van eigen inkomsten, dat alles onvoldoende onderbouwd door een overtuigende visie, worden daarom niet ondersteund.
Geadviseerd wordt derhalve om het huidige subsidieniveau onder de navolgende voorwaarden te
handhaven. Het Holland Festival dient een nieuwe, realistische en op grond van de subsidietoekenning sluitende begroting te presenteren vergezeld van een plan waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de ambitie wordt aangepast aan de middelen. Tevens dient het festival de komende jaren een meer onafhankelijk en eigenzinnig artistiek beleid te voeren opdat het weer werkelijk onderscheidend wordt en zo metterdaad bijdraagt aan het internationaal imago van Amsterdam als topstad met een eigen signatuur.
Huidig € 707.560
Gevraagd € 1.250.000
Geadviseerd € 707.560
ICKamsterdam (Internationaal Choreografisch Kunstencentrum EG | PC)
Het Internationaal Choreografisch Kunstencentrum (ICK) staat voor een huis dat artistieke grenzen slecht; een dans-resort voor een op innovatie en samenwerking gericht dans/kunstencentrum. Enerzijds staat hierin de creatie van eigen werk door de artistieke leiding centraal, anderzijds wordt ruimte geboden voor onderzoek, ontwikkeling
en reflectie. Getalenteerde makers krijgen de gelegenheid het eigen werk/materiaal te ontwikkelen. Samenwerkingsprojecten met (inter)nationale kunstenaars uit andere disciplines die kunnen leiden tot nieuwe voorstellingsvormen orden geïnitieerd. Onderzoek zal leiden tot publicaties die bijdragen aan de kennis-ontwikkeling en het dansdiscours. Verder worden alle activiteiten ontwikkeld die in algemene zin bijdragen aan de ontwikkeling van een vruchtbaar, vernieuwend en op samenwerking gericht dans- en kunstenklimaat. Het ICK kan worden beschouwd als een center of excellence in een goed vertakt Amsterdams netwerk én in een internationale context.
Terugblik
In de afgelopen kunstenplanperiode lag de nadruk op dans in relatie tot muziek, samenwerkingsprojecten,
grootschalig gemonteerde voorstellingen, een doorgroei van Accademia Mobile en uitbouw van overig onderzoek & ontwikkeling. In 2005 werden twee nieuwe onderzoeks-projecten gerealiseerd, één coproductie met het Festival d’Avignon, als opmaat voor de het jaar daarop uit te brengen grote productie HELL en Double Points: +, een samenspel tussen een muziekensemble, live elektronica en een danser. Het op het repertoire staande Double Points: One & Two, Conjunto di NERO en Rimasto Orfano werden in Europa en Amerika getoond. In zijn tijdelijke werkruimte Paleis Zuid Oost organiseerde het gezelschap een speciale manifestatie vanwege het tienjarig bestaan, met behalve voorstellingen een tentoonstelling van de fotograaf Pasquale Martini en de video installatie Double Points: Remains. In dat jaar tekenden zich ook de eerste contouren af van wat het ICK zou kunnen zijn. Met de componist Michael Gordon werd in Massachusetts een, zeven dagen durende, workshop georganiseerd met makers uit verschillende kunstdisciplines. EG | PC was de eerste artist-in-residence partner van de Amsterdamse Hogeschool
voor de Kunsten; Greco en Scholten leidden een Gasthuissessie voor zeven jonge makers; wereldwijd werden 48 edities van het uit 1998 daterende workshopprogramma Double Skin/Double Mind georganiseerd en een onderzoek naar nieuwe manieren om dans te noteren werd gestart. In 2006 werden twee grote producties uitgebracht; HELL en The Assassin Tree. Tijdens een tournee in China werd de basis gelegd voor een samenwerkingsproject met partners uit Azië dat in 2008 moet leiden tot onderzoeksprojecten en workshops en in 2009 tot een productie. In 2007 werd bestaand repertoire vertoond en tijdens de Nederlandse Dansdagen ging de nieuwe Double Points: Rudi in samenwerking met Het Nationale Ballet in première. Tevens werden daar de uitkomsten van het notatieonderzoek gepresenteerd. In 2008 worden tijdens het Holland Festival twee nieuwe producties uitgebracht, omlijst met een randprogrammering.
Zakelijk en organisatorisch transformeerde het gezelschap van “licht bepakt en well organized” tot een middelgroot gezelschap, dat mede via coproducties veel eigen inkomsten wist te genereren.
Plannen
Als artistiek vertrekpunt voor de werking van het ICK blijven de uitgangspunten van het manifest De zeven noodzakelijkheden centraal staan. Zij vormen de inspiratiebron en inhoudelijke basis voor een kunstencentrum waar discours centraal staat en waar (dans)makers en (nieuw) publiek elkaar kunnen vinden. Het omvangrijke internationale netwerk van EG|PC is van dien aard dat naast het presenteren van voorstellingen er sprake is van intensieve en vaak meerjarige samenwerkings-verbanden die leiden tot coproducties, artists-in-residence programma’s en uitgebreide coachingsprogramma’s. Dit levert een artistiek kapitaal dat wordt benut in het ICK.
Vanuit een open, ontvangende houding blijft EG|PC de interdisciplinaire benadering verder ontwikkelen en worden producties gemaakt waar dans de ontmoeting aangaat met opera, toneel en levende muziek. Tal van nationale en internationale kunstinstellingen waarmee samengewerkt zal worden, worden genoemd. Behalve een dialoog tussen
disciplines vormen de activiteiten van EG|PC een dialoog tussen instellingen, mensen en culturen. In MALE wordt het gesprek aangegaan met Aziatische dansers en instellingen; in Teorema II wordt gewerkt met Oost-Europese acteurs. In dezelfde lijn liggen projecten met klassieke dansgezelschappen als Het Nationale Ballet en Les
Ballets de Monte Carlo. Onderzoek en ontwikkeling worden de komende jaren geconsolideerd en nader uitgewerkt. Zowel in het kader van Accademia Mobile als met partners als de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, de universiteiten van Amsterdam en Utrecht en Jan Fabres Laboratorium. De bestaande wens tot vestiging in de stad heeft zich vertaald in een geleidelijk te intensiveren samenwerking met DanceStreet die moet leiden tot de vestiging van het ICK binnen de muren hiervan. De uiteindelijke realisering en overdracht kan vervolgens plaats vinden op 1 januari 2009.
EG|PC vraagt aan Amsterdam subsidie exclusief, voor het ICK en opteert voor de artistieke leiding ervan voor ten minste twee kunstenplanperiodes. EG|PC ziet het ICK als een upgraded versie van een stadsgezelschap en solliciteert naar een positie als zodanig.
Advies
De Kunstraad stelt vast dat EG|PC sterke voorstellingen maakt, internationale uitstraling en waardering als ook een groot internationaal publiek heeft. Daarmee sluit EG | PC aan zowel bij het uitgangspunt Wereldklasse van het gemeentebestuur voor de nieuwe kunstenplanperiode, als bij het initiatief Amsterdam Topstad. Het oeuvre van
EG | PC, gebaseerd op het manifest De zeven noodzakelijkheden is, hoewel enigszins hermetisch, doorwrocht, consistent en kent een geheel eigen ontwikkeling. EG | PC heeft een eigen bewegingstaal ontwikkeld en heeft deze succesvol op andere uitvoerenden overgedragen.
Ondanks het feit dat EG | PC zich op de hele wereld had kunnen vestigen – van Parijs, Milaan tot New York –
heeft het voor Amsterdam gekozen en dat is een gelukkig toeval.
Marketingactiviteiten ontbreken in de plannen. Wat de bedrijfsvoering betreft valt het de Kunstraad op dat de inkomsten uit coproducties in de begroting niet zichtbaar zijn. Maar, dat gezegd zijnde, het talent overheerst
en daarom oordeelt de Kunstraad positief.
Gevraagd € 200.000
Geadiviseerd € 200.000
Mutatie € 200.000
Idfa
Het International Documentary Festival Amsterdam (IDFA) heeft zich ontwikkeld van festival tot een instituut, bestaande uit het festival, het FORUM, Docs for Sale en het Jan Vrijman Fonds. Het festival stimuleert de creatieve documentaire in binnen- en buitenland. IDFA biedt publiek en professionals een breed en gevarieerd programma.
Naast filmische aspecten speelt ook maatschappelijke urgentie een rol bij de selectie alsmede een spreiding van landen en een variëteit aan genres. Het jaarlijkse tiendaagse festival is de hoofdactiviteit.
Terugblik
De vier groepen waar IDFA zich op richt zijn (inter)nationale professionals, liefhebbers van documentaire, studenten en scholieren. IDFA is uitgegroeid tot een publieksevenement waar een overwegend jong publiek samenkomt om van gedachte te wisselen over documentaires en de inhoud ervan. De ontwikkelings-functie van het festival komt tot uiting in het levend willen houden van het (inter)nationale documentaire klimaat. Het is een kweekvijver voor jonge makers, ondersteunt getalenteerden onder hen in hun ontwikkeling en biedt hen een podium. De afgelopen vier jaar heeft IDFA zich gericht op kwaliteitsbewaking en consolidatie van het festival. Er heeft professionalisering plaatsgevonden. Sommige bedrijfsprocessen zijn geautomatiseerd, er is een tweehoofdige directie aangesteld en een industry office om de contacten met de professie te verbeteren, is geopend. In Nederland zijn de activiteiten geïntensiveerd en nieuwe partners gevonden, met name De Volkskrant, TNT en TNS Nipo. In het buitenland zijn documentaire programma’s van start gegaan, waarmee IDFA gedurende het jaar zijn internationale positie verder tracht te versterken.
Plannen
Na de verhuizing naar het Rembrandtplein is de verdere publieksgroei die voorheen niet mogelijk was, een realistische optie geworden. In 2007 zal IDFA fuseren met de ondersteunende instelling FORUM. Het IDFA wil zich ontwikkelen tot een compacte kern met verschillende satellieten. Het stelt een programma voor van internationale topproducties én nieuwe experimenten en talenten, ‘talentontwikkeling zonder grenzen’.
De afgelopen periode is geëxperimenteerd met nieuwe secties als Docs Online (online documentaires), Paradocs (experimentele documentaires) en een internationaal programma. Deze experimenten worden de komende jaren ontwikkeld tot reguliere programma’s. IDFALab wordt in de plannen het programma bij uitstek waar ruimte wordt geboden aan experiment en toekomstvisie. Het onderzoekt welke invloed nieuwe ontwikkelingen hebben op de toekomst van de documentaire én op een festival als IDFA. De resultaten worden niet noodzakelijkerwijs in bioscoopzalen getoond maar online, via installaties of anderszins.
De in het verlengde van de IDFAcademy in 2006 voor het eerst gepresenteerde sectie met internationale studentenfilms moet uitgroeien tot het belangrijkste internationale studentenfestival ter wereld. IDFA wil initiatieven ontplooien om (wereldwijd) meer studenten en leerlingen te bereiken met creatieve documentaires, door het aanbod lespakketten uit te breiden, jongeren te begeleiden bij het maken van documentaires en relaties met jongeren, docenten en studenten te verstevigen middels online ‘communities’. Om scholieren in aanraking te brengen met documentaires worden masterclasses en workshops in de klas en op locatie georganiseerd. IDFA wil internationaal een grote rol spelen bij de aanwas van jong documentairetalent middels de postacademische opleiding van de IDFAcademy.
Advies
Het International Documentary Festival Amsterdam is in 2007 voor de twintigste maal georganiseerd. Hoewel IDFA niet het enige festival op documentairegebied is, kan het zeker gezien worden als het grootste en belangrijkste internationale documentairefestival. Voor het feit dat het festival tijdens zijn grote vlucht in staat is gebleken om ieder jaar met een relatief interessante kwaliteitsprogrammering te verrassen, bestaat bij de Kunstraad grote waardering. Het IDFA heeft in de loop der tijd wereldwijd een goede naam opgebouwd, maakt die ieder jaar waar en draagt zo nadrukkelijk bij aan de ambitie van de stad om met enkele van haar instellingen ook op het wereldtoneel een rol te spelen. Het is verbazingwekkend hoeveel media aandacht het festival weet te genereren, ook buiten de grenzen. Ieder jaar trekt het IDFA weer veel buitenlandse bezoekers die ook daadwerkelijk een inhoudelijke bijdrage leveren aan het festival. Het is van grote waarde voor Amsterdam dat hier één keer per jaar alle professionals uit de internationale documentairevakwereld, makers en journalisten, samenkomen. De jubileumeditie trok – boven verwachting – 145.000 bezoekers. Zoals gehoopt profiteert het IDFA daarmee van de gedwongen verhuizing van Leidse- naar Rembrandtplein. De nieuwe locatie biedt veel perspectief voor de toekomst en geeft het festival zijn hart midden in de stad, hetgeen het profiel ten goede komt.
De plannen om delen van de programmering daarnaast ook op satelliet locaties buiten het centrum te vertonen, en zo de documentaire te ‘ontsluiten’ voor een nieuw publiek, worden onderschreven. De aanvraag van het IDFA is goed en duidelijk geschreven. Het IDFA is consistent in haar kerntaken. Maar ook bij dit festival bestaat de neiging tot het organiseren van al te veel nevenactiviteiten.
In de aanvraag worden bij de uitleg van de vierde kernambitie, “naar talentontwikkeling zonder grenzen”, enkele activiteiten beschreven op het gebied van educatie. Het is de vraag of het IDFA zich hiermee bezig moet houden en of deze een noodzakelijke voorwaarde zijn om als festival voort te bestaan óf dat hier sprake is van te weinig onderbouwde expansiedrang. Het is niet goed duidelijk wat het resultaat van al deze activiteiten is of zal zijn, maar zeker lijkt dat het in sommige gevallen marginaal zal zijn. Met de IDFAcademy voor studenten wil het IDFA op internationaal niveau een rol spelen bij de aanwas van jong documentairetalent. Het organiseren van een dergelijk
programma kan niet tot de taken van het IDFA worden gerekend. Deze taak moet vervuld worden door organisaties speciaal gericht op (film)educatie, zoals het Binger Filmlab en Discovery Campus. Met de Docschool voor scholieren brengt het IDFA op verschillende scholen documentaires onder de aandacht. De Kunstraad is zich ervan bewust dat als het IDFA dit niet zou doen er geen andere organisatie is die dit wel doet, maar is niettemin van mening dat een
dergelijke taak vervuld zou moeten worden door het sectorinstituut. Wel kan ‘het IDFA’ als een sterk merk gezien worden: een samenwerking tussen het IDFA en sectorinstituut bij het benaderen van scholieren en anderen ligt daarmee voor de hand. Dit behoeft verder onderzoek.
De plannen voor digitale ontsluiting roepen vraagtekens op, maar in ieder geval zullen voor de financiering van
die ambities andere subsidieloketten dienen te worden aangesproken.
Tien jaar geleden kreeg het IDFA de kritiek dat het zich niet voldoende bezig hield met de wereld om zich heen. De programmering was teveel gericht op de klassieke documentaire en engageerde zich te weinig met wat er gaande was in de wereld. Inmiddels worden heel andere accenten gelegd. De huidige maatschappelijke bewogenheid van het festival juicht de Kunstraad toe, maar hij merkt wel op dat het IDFA nu de moeilijkere film en de vormexperimenten een beetje dreigt te vergeten. Het IDFA is een festival dat voldoende veerkracht moet blijven vertonen om zich inhoudelijk steeds weer te vernieuwen en is het aan zijn stand verplicht om het rijke genre van de documentaire in al zijn verscheidenheid te vertegenwoordigen.
Gezien de staat van dienst van het festival bestaat er een gerechtvaardigd vertrouwen dat het IDFA zich zal blijven waarmaken. De plannen voor de nieuwe sectie Paradocs, waarin het festival aandacht zal schenken aan de experimentele documentaire, stemmen op dat punt hoopvol. De Kunstraad wil dit nieuwe onderdeel nadrukkelijk ondersteunen, waarmee aan zijn positief advies tot voortzetten en verhogen van de subsidie van IDFA een duidelijke artistieke opdracht is verbonden.
Huidig € 363.250
Gevraagd € 587.500
Geadviseerd € 500.000
Mutatie € 136.750
Koninklijk Concertgebouw Orkest
Het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) is de hoofdbespeler van Het Concertgebouw. Het kernrepertoire van het KCO bestaat uit symfonische werken uit de klassieke, romantische, (vroeg)moderne en hedendaagse periode. Het orkest spant zich, waar mogelijk, graag in voor het hedendaagse en minder bekende repertoire. Het Concertgebouworkest is opgericht in 1888 en mag zich sinds 1988 Koninklijk noemen.
Terugblik
Het KCO streeft ernaar op zeer regelmatige basis te werken met internationaal gelauwerde topdirigenten binnen hun repertoirespecialisatie. De samenwerking van chef-dirigent Mariss Jansons en het orkest heeft geleid tot een reeks producties over de gehele breedte van het repertoire. De scouting van en verdere kennismaking met nieuwe dirigenten is gecontinueerd. Het KCO verstrekt opdrachtcomposities en werkt met dirigerende componisten die hun eigen werk bij het orkest presenteren. De nieuwe lijn om eens per jaar een groot project binnen de reguliere programmering te plannen, resulteerde in de viering van de honderdste geboortedag van Dmitri Sjostakovitsj (in 2006) en Olivier Messiaen (in 2008). De serie Aanbevolen Avontuur (hedendaags repertoire) leidde tot een grote zaalbezetting. Het KCO begeleidde in de afgelopen periode drie operaproducties bij De Nederlandse Opera en realiseerde in totaal 125 optredens in het buitenland. In 2004 nam het KCO het initiatief om de opnameactiviteiten van het orkest in eigen hand te nemen. Dit heeft geresulteerd in een eigen platenlabel RCO Live, waarop inmiddels tien cd’s en twee dvd titels zijn verschenen. Het KCO is geconfronteerd met een sterke groei van het aantal pensioneringen van orkestmusici.
Plannen
Het huidige beleid van het KCO wordt grotendeels voortgezet in de periode 2009 tot en met 2012. De artistiek-organisatorische ambities van het KCO zijn gericht op een investering in kwaliteit van de orkestmusici. Het KCO wil daarom zowel de primaire als de secundaire arbeidsvoorwaarden verbeteren en de arbeids-voorwaardenregelingen flexibiliseren. Gezien de noodzaak tot het verhogen van de eigen inkomsten om de wervingspositie als werkgever te kunnen versterken, ziet het KCO zich genoodzaakt om, tegen het einde van de komende kunstenplanperiode, het aantal productieweken bestemd voor hedendaags repertoire structureel terug te brengen van acht tot vijf weken per seizoen.
Daarnaast acht het KCO het voortzetten van de begeleidingstaak bij de Nederlandse Opera onder de huidige voorwaarden niet langer mogelijk. Het orkest zal daarentegen meer in het buitenland gaan spelen. Voor de komende kunstenplanperiode wil het KCO de aanwezigheid in het buitenland laten stijgen van circa 30 tot maximaal 40 concerten per jaar. In 2009 zal de internationale compositiewedstrijd Master Prize aan de KCO programmering worden toegevoegd. Verder streeft het orkest ernaar het aandeel oude en klassieke muziek te vergroten.
In de seizoenen 2009–2010 en 2010–2011 zal het dubbele Mahlerjaar (150 jaar na de geboortedag en 100 jaar na de sterfdag) gevierd worden. Het KCO ambieert een uitbreiding van de reeds ingezette prijsdifferentiatie en een verbreding van de bezoekersbasis onder de concerten.
Advies
Het Koninklijk Concertgebouworkest geniet een wereldreputatie en wordt terecht beschouwd als één van de kroonjuwelen van de stad. Het KCO heeft een transparante aanvraag ingediend, met een sterke onderbouwing. Het KCO vraagt een subsidieverhoging aan, waar het voornamelijk de salarisverhoging van de orkestleden mee wil bekostigen. Deze te realiseren verbetering in de arbeidsvoorwaarden zal, zoals uit de aanvraag blijkt, onder andere leiden tot “meer planningsmogelijkheden om internationale optredens te realiseren […]” en “mogelijkheden om meer concerten binnen een productieweek te plannen […].” Dit zal ook het publiek ten goede komen. Internationaal gezien lopen de salarissen van de leden van het KCO inderdaad achter. De wens om de salarissen op te trekken is wordt realistisch geacht.
De Kunstraad betreurt het dat het KCO meent concessies te moeten doen op het gebied van het 20ste eeuws en hedendaags repertoire en zijn productieweken daarvoor wil reduceren van acht tot slechts vijf weken. Juist het Koninklijk Concertgebouworkest zou zijn voorbeel-dfunctie in binnen- en buitenland voor dit repertoire zo hoog moeten houden als momenteel het geval is. Het KCO wil ook zijn operataak kwijt, of tenminste meer zeggenschap in dezen hebben. Het schrappen van de begeleiding zou naar de mening van de Kunstraad echter een te groot verlies betekenen. Samenwerking van KCO en De Nederlandse Opera heeft bewezen tot hoogstaande resultaten te kunnen leiden.
Het KCO wil meer concerten gaan geven in het buitenland. Dit streven zal een positieve impuls kunnen geven aan de kansen van het KCO op de sponsormarkt. Wel brengt het verlangen naar meer internationale aanwezigheid het risico met zich mee dat het orkest minder in Nederland en minder op de thuisbasis zal spelen, waarmee de bereikbaarheid voor het Amsterdamse publiek minder wordt. Dit wringt te meer, daar de ruimte voor publieksgroei juist zat in de
‘A-serie’, die nu ingekort dreigt te worden. Beide maatregelen zouden voor de hoofdstad te veel achteruitgang betekenen.
De aanvraag is verder reëel en overtuigt in vrijwel elk opzicht. Het gevraagde subsidiebedrag is in zijn geheel echter binnen het beschikbare financiële kader van het kunstenplan té hoog om volledig te honoreren, dit vanuit de verantwoordelijkheid om de hele breedte van het veld voldoende te blijven bedienen. Geadviseerd wordt – ter wille van het handhaven van voldoende diversiteit in het muziekklimaat van Amsterdam – de hoogste prioriteit te geven aan het handhaven van de huidige subsidie en noodgedwongen de salarisreparatie die het KCO verlangt, een lagere prioriteit toe te kennen. Salarisverhoging is inderdaad te billijken vanuit de internationale positionering van het orkest. Als dit niet gerealiseerd zou kunnen binnen de voor het kunstenplan beschikbare middelen, zou Amsterdam als Topstad daarvoor in zijn volle breedte de verantwoordelijkheid moeten nemen, gezien de onbetwistbare podiumkunstenoverstijgende meerwaarde van het KCO voor de stad.
Huidig € 6.084.230
Gevraagd € 6.584.000
Geadviseerd € 6.584.000
Mutatie € *499.770
* Afhankelijk van het beschikbaar komen van extra middelen
Muziekgebouw aan 't IJ
Het Muziekgebouw aan ’t IJ stelt zich ten doel ruimte te bieden aan de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe muziek. Andere activiteiten die de verbanden met deze muziek leggen, daar naar verwijzen en/of becommentariëren, worden ook tot de missie gerekend. Naast concerten van Nederlandse muziekvernieuwers bestaan de eigen activiteiten uit themaprojecten en presentaties van buitenlandse ensembles. Een belangrijk deel van de concerten wordt uitgevoerd door de zogenoemde ‘alliantie partners’, de ensembles die in het Muziekgebouw kantoor houden. Met verschillende partners wordt samengewerkt in speciale projecten en festivals. Daarnaast vinden, op basis van culturele verhuur van de zalen, concerten, opera en muziektheater, ballet en dansvoorstellingen plaats. In de Klankspeeltuin worden educatieve activiteiten voor en met kinderen en jongeren ontplooid.
Terugblik
Het Muziekgebouw aan ’t IJ is in juni 2005 officieel in gebruik genomen. In het eerste volledige verslagjaar (2006) is, ondanks incidentele subsidies, gewoekerd met de financiële ruimte. Het door het Muziekgebouw aan ’t IJ voor dat jaar en volgende jaren ingediende eerste beleidsplan ging uit van substantiële verhogingen van subsidies van het Rijk en de gemeente. Een op verzoek van beide overheden herzien plan, waarbij moest worden uitgegaan van een beperkter financieel kader, beperkte bijgevolg ook de mogelijkheden in de startfase van de nieuwe organisatie. Het jaar 2005 is afgesloten met een exploitatietekort van € 309.073 en hoewel in 2006 een klein positief resultaat werd behaald (€ 47.143) bedroeg het negatieve eigen vermogen per ultimo 2006 nog € 184.576. De personeelsformatie is in 2006 wel op het gewenste niveau van het beleidsplan 2005 tot en met 2008 gebracht (34,88 fte). Het aantal eigen activiteiten was lager dan geraamd, een negatief resultaat van culturele verhuringen moest worden opgevangen met verhoogde commerciële activiteit.
Plannen
In de komende periode wil het Muziekgebouw aan ’t IJ jaarlijks gemiddeld drie (meerdaagse) themaprojecten organiseren, al dan niet in samenwerking met anderen. In de planning staan bijvoorbeeld projecten rond Elliot Carter, Louis Andriessen en Minimal Music. In voorbereiding zijn onder andere het Anti lawaai project (Nieuw Ensemble), 1000 Volt (elektronische muziek), Veertig jaar Noten Kraken en Budapest Nights (samen met Bimhuis). Per seizoen worden dertig donderdagavonden gereserveerd voor de grotere ensembles die het niet-symfonische repertoire van de 20ste eeuw spelen. De donderdagavondserie is een verregaande samenwerking met en tevens een uitbreiding van de serie Proms aan ’t IJ. De concerten worden live uitgezonden op Radio 4. In de programmering is plaats voor (vernieuwingen in de) dans en voor kleinschalig muziektheater. In kleine series en losse concerten worden tegen culturele huurtarieven door derden oude en nieuwe muziek, evenals niet-westerse muziek en jazz gepresenteerd. Onder deze categorie activiteiten vallen ook eigen programma’s, zoals kamermuziek en kleinere ensembles, electronica concerten en bijzondere evenementen.
Er worden verschillende educatieve projecten gecontinueerd, geïntensiveerd, dan wel geïnitieerd. In een productiehuis kunnen jonge makers een projectplan voor nieuwe muziek of muziektheater realiseren. Het Muziekgebouw aan ’t IJ wil de personeelsformatie uitbreiden met 8.8 fte, met name bij de afdelingen productie, techniek en publieksservice. Het wil een deel van de beheerstaken van de beheerstichting BAMB op zich
nemen. Dit zou niet tot belasting van de kunstbegroting hoeven leiden, maar tot verhoging van de subsidie aan Het Muziekgebouw aan ’t IJ onder gelijktijdige verlaging van dat aan de beheerstichting. Bij de bouw zijn uit bezuinigingsoverwegingen verschillende theatertechnische installaties achterwege gebleven; het Muziekgebouw aan ’t IJ wil deze in de komende periode alsnog aanschaffen. In de begroting zijn reserveringen opgenomen tot een totaal van ruim 1,1 miljoen euro in deze kunstenplanperiode.
Advies
De unieke functie van podium voor nieuwe muziek en het gebouw met uitmuntende akoestiek op een bijzondere locatie maken van het Muziekgebouw aan ’t IJ een verrijking voor de stad Amsterdam. De niet aflatende volharding waarmee voor de totstandkoming van dit nieuwe podium is geknokt, alsook het resultaat op korte termijn, dwingen respect af. Het Muziekgebouw aan ‘t IJ heeft zich, niet in het minst door de locatie, de architectuur, de ongelooflijke akoestiek en de kwaliteit van het gebouw als verblijfsplek, in korte tijd – zeker binnen het domein van de muziek – een herkenbare positie op de culturele landkaart weten te verwerven.
Het programma is minder spectaculair. Het bestaat vooral uit de op één plek samengebrachte som der delen:
hedendaagse muziek die eerder op andere plekken in de stad te horen was. Er is in het jaar van opening weliswaar extra uitgepakt maar daardoor is het budget zodanig overschreden dat een betekenisvolle programmering in de daaropvolgende periode niet meer bekostigd kon worden. In de aanvraag leidt dat tot een ongefundeerde vanzelfsprekendheid waarmee, opnieuw, een omvangrijke subsidie wordt gevraagd terwijl de onderbouwing
matig is, zelfs onder de maat. Een inhoudelijke terugblik op de afgelopen periode en een samenhangende visie op de programmering en het gebouw worden node gemist. Er is eerder sprake van een ideeënschets dan van een uitgewerkt plan. De ambities met andere disciplines dan nieuwe muziek, zoals muziektheater, dans en opera gaan niet gepaard aan een positiebepaling ten opzichte van Het Muziektheater en andere podia in de stad. Het is de vraag of de accommodatie fysiek wel geschikt is voor de presentatie van moderne dans. Kleinschalig muziektheater wordt, ook vanuit stedelijk perspectief, echter wel als interessante (nieuwe) ambitie gezien. Over alle programmaonderdelen en de samenhang daartussen ontbreekt een visie op welke keuzes waarom en wanneer gemaakt worden.
De exploitatie van deze prachtige concertzaal roept veel vragen op. De indruk bestaat dat het Muziekgebouw te veel avonden niet in gebruik is, althans niet voor publieksactiviteiten op het terrein van nieuwe muziek. Het aantal eigen producties en coproducties waarmee zelf risico wordt gelopen is een derde van het totaal van de voorziene programmering. Die producties, met name de coproducties, zijn kostbaar. Bij met de andere producent(en) gedeelde inkomsten en kosten draagt het Muziekgebouw aan ’t IJ daar zo’n € 15.000 per avond aan bij. Daarmee worden in totaal met 25 concerten 10.000 bezoekers bereikt. De publieksinkomsten van de (co)producties, komen neer op nog geen € 9,50 per bezoeker. Dit is vooral zo laag omdat een derde van het bezoek aan de eigen producties, 18.000 van de 55.000 bezoekers, niet betaalt. Het onderscheid tussen concerten die het Muziekgebouw aan ’t IJ zelf (co)produceert en de overige concerten fluctueert in de opgaven. In de laatste reactie die de Kunstraad heeft mogen ontvangen rekent het Muziekgebouw aan ’t IJ inmiddels ook de ensembles die de concertzaal op partagebasis bespelen tot de coproducties. Daarmee wordt aan dat begrip een nieuwe inhoud gegeven. Al met al is eenduidig noch duidelijk wat de eigen en wat andermans veren zijn. Het merendeel van de avonden is gereserveerd voor culturele verhuringen die, tezamen met de programmering door het Holland Festival, de eigen programmering in aantal avonden én in aantallen bezoekers overtreffen. Bijna een kwart van de inkomsten is toegerekend aan de 40 commerciële verhuringen.
De horeca van het Muziekgebouw aan ’t IJ is ondergebracht in Star Ferry, een Besloten Vennootschap waarvan het Muziekgebouw aan ’t IJ de enige aandeelhouder is. Sinds de opening hebben de opbrengsten gediend ter dekking van de aanloopkosten en de investeringen. Een financiële bijdrage ten behoeve van de culturele functie is niet gerealiseerd noch wordt die – blijkens de aanvraag – in de periode tot 2013 voorzien. Op een door het Muziekgebouw aan ’t IJ aan de horeca dochter-BV verstrekte achtergestelde lening vinden geen aflossingen plaats tot naar verwachting 2015. De Kunstraad heeft geen inzicht in de omzet, de kosten en de winst van de BV Star Ferry. Het komt hem voor dat bij de exploitatie nog wel verbetering moet kunnen worden gerealiseerd. Dat geldt temeer vanuit de wetenschap dat vooralsnog geen andere m2 prijs in rekening is gebracht dan voor de culturele gebruikers. De stad heeft vooralsnog afgezien van het innen van een opslag voor dit commerciële gebruik terwijl het stadsdeel heeft afgezien van het heffen van leges voor het terras. Wanneer ook die kosten in ogenschouw worden genomen is, althans dat mag op basis van de op aanvraag verstrekte aanvullende informatie worden aangenomen, niet alleen tot 2013 maar ook daarna geen opbrengst ten behoeve van de concertprogrammering te verwachten. Daarenboven moet
ook nog de lening aan de gesubsidieerde aandeelhouder worden terugbetaald. Star Ferry is, vooralsnog een zwaar
gesubsidieerd horecabedrijf dat slechts op één manier bijdraagt aan de exploitatielast van het Muziekgebouw aan ’t IJ: verliezen op de artiestenfoyer, het personeelsrestaurant en de pauzedrankjes worden weggestreept tegen opbrengsten die de BV elders realiseert.
De eigen inkomsten via de kassa, uit commerciële verhuur – zonder het aandeel van die verhuringen te vergroten –, uit horeca en door sponsoring die voor een gebouw van deze allure marginaal kan worden genoemd, zouden tot aanzienlijk hogere baten moeten leiden. De subsidieafhankelijkheid kan daardoor betekenisvol afnemen.
Er is alle aanleiding om allereerst meer inspanningen van het Muziekgebouw aan ’t IJ te verwachten, zowel inhoudelijk als bedrijfsmatig, alvorens de subsidie te verhogen. Op basis van de nu voorliggende plannen is de Kunstraad van mening dat men eerst ‘het eigen huis’ op orde moet krijgen, voordat aan grootschalige,
kostbare coproducties wordt begonnen.
Geadviseerd wordt de subsidie te handhaven op het huidige niveau.
Voor investeringen in aanvullende apparatuur en installaties en voor themaprojecten en de Klankspeeltuin zou andere dan kunstenplanfinanciering gevonden moeten worden.
Huidig € 2.241.730
Huidig OCW € 620.488
Gevraagd € 5.004.000
Geadviseerd € 2.241.730
Uitruil OCW € 620.488
Nationale Opera en Ballet (Het Nationale Ballet)
Ballet is een van de vele vormen van dans en meer specifiek, theaterdans. Het is een honderden jaren oud systeem van bewegingen dat steeds evolueert. Het Nationale Ballet is het enige klassieke dansgezelschap in Nederland dat academisch ballet op het hoogste niveau brengt. Het repertoire van Het Nationale Ballet is uniek in de wereld. Het rust op drie pijlers: romantisch-klassieke balletten, 20ste eeuws, ofwel neo-klassiek repertoire en hedendaags repertoire. Het Nationale Ballet beschouwt levende muziek als een pure noodzaak bij de uitvoering van zijn balletten en onderscheidt zich daarmee van andere gezelschappen. Het gezelschap ambieert een prominente positie in het nationale en internationale culturele leven evenals sterke wortels in de samenleving.
Terugblik
In de huidige kunstenplanperiode zullen 22 wereldpremières, 14 Het Nationale Ballet premières en ongeveer 40 reprises worden uitgevoerd. Opgetreden werd in Ottawa, Montreal, Biarritz, Edinburgh, Londen en Moskou. Voor 2008 staat Zuid-Afrika op het programma. William Forsythe, Anthony Dowell, Natalia Makarova, Christopher Weeldon en Mark Morris werkten met dansers van Het Nationale Ballet. Belangrijk was in 2005 de terugkeer van Hans van Manen. Met het Hans van Manen Festival plaatste Het Nationale Ballet diens werk in de internationale context die het toekomt. Jonge opkomende choreografen uit binnen- en buitenland werden door Het Nationale Ballet gekoesterd. De dansers Marisa Lopez, Ruta Jezersky, Igone de Jongh, Michèle Jimenez en Alexander Zhembrovsky ontvingen prestigieuze dansprijzen of nominaties daarvoor. Het percentage eigen inkomsten is in 2006 gestegen van 22% naar 26%. Verwacht wordt dat ook in 2007 en 2008 deze percentages gehaald zullen worden.
Als gevolg van de voor het lopende kunstenplan opgelegde bezuinigingen kon het voorgenomen activiteitenplan niet worden uitgevoerd. Het aantal voorstellingen werd verlaagd van 105 naar 100 per jaar. Het Nationale Ballet verwacht uit te komen op gemiddeld 99 voorstellingen per jaar: 70 in Amsterdam, 24 elders in het land en vijf in het buitenland. Ondanks de bezuinigingen werd niet gekort op het voorgenomen educatieve programma van CKV-workshops, docententrainingen en intensief begeleide schoolvoorstellingen. De in dit kader met Don’t Hit Mama uitgevoerde co-productie Zwanenmeer Bijlmermeer, waarin jongeren uit Zuidoost samenwerkten met de dansers, ziet Het Nationale Ballet als een hoogtepunt.
Plannen
Het fundament van het gezelschap is het grootschalige klassieke repertoire. De komende jaren zal Het Nationale Ballet nieuwe avondvullende klassieke producties uitbrengen en nieuwe interpretaties van bestaande producties. In dit kader staan de renovatie van bestaande publiekssuccessen als Romeo en Julia, Zwanenmeer en Notenkraker en Muizenkoning op het programma. Nieuw aangekocht werk en reprises zullen worden uitgevoerd van neo-klassiekers van onder meer Robbins, Ballanchine, Ashton, Tetley, Graham en Cunningham. Voor nieuw werk is Het Nationale Ballet op zoek naar choreografisch talent binnen en buiten het gezelschap. Er staan diverse avondvullende hedendaagse werken en eenakters gepland. Dezelaatste worden thematisch geprogrammeerd. Voor het 50-jarig jubileum zal een top-10 van Het Nationale Ballet balletten uit de 20ste eeuw worden samengesteld, samengebracht in drie programma’s. Ruimte wordt geboden voor experiment, onderzoek en ontwikkeling.
Speciale programma’s zullen worden ontwikkeld voor danstalent, choreografietalent en componerend talent, waarvoor een passende presentatieomgeving zal worden gekozen. Het aantal culturele partners waarmee zal worden samengewerkt wordt uitgebreid met onder andere Don’t Hit Mama, ISH, De Nederlandse Opera, EG | PC en het Groninger Museum. Uitwisseling, samenwerking en coproducties zijn gepland met het American Ballet Theatre, het Australian Ballet, het Bolshoi Ballet en het Nationaal Ballet Finland. Optredens van andere dansgroepen zullen worden geïntegreerd in de voorstellingen van Het Nationale Ballet. Het Nationale Ballet wil tenminste zeven programma’s per jaar uitbrengen in Het Muziektheater en minimaal een korte serie in de Stadsschouwburg. Buiten de stad zal het gelijkblijvende aantal voorstellingen anders worden geprogrammeerd om de zaalbezetting te optimaliseren. Ook zal Het Nationale Ballet zich in het buitenland en op internationale festivals laten zien. Een verantwoorde tourneeplanning is echter alleen mogelijk als een deel van het tableau wordt vrijgesteld van voorstellingen in Nederland. Eens te meer, volgens Het Nationale Ballet, een noodzaak om het tableau uit te breiden naar 90 dansers. Buiten de samenwerking met Holland Symfonia zijn er concrete plannen voor samenwerking met andere orkesten en ensembles.
Minstens een keer per jaar zal een compositieopdracht worden verleend. Het educatiebeleid wordt voortgezet. Het choreologie archief is incompleet. Een apart kortdurend project op dit vlak is noodzakelijk. Het Nationale Ballet zal nadrukkelijk zijn naam verbinden aan de Nieuwe Nationale Balletschool die in Amsterdam gevestigd gaat worden. Na de bezuinigingen in het huidige kunstenplan wil Het Nationale Ballet weer vooruit en het denkt voor de verwezenlijking van zijn ambities 1.5. miljoen euro per jaar meer nodig te hebben dan in 2006. Een derde hiervan zal Het Nationale Ballet zelf opbrengen via sponsoring en commerciële inkomsten.
Advies
Het Nationale Ballet beschikt over prachtige dansers met grote kwaliteiten. De voorstellingen zijn van een hoog niveau. Met het romantisch-klassieke repertoire is het gezelschap erg succesvol. Hiermee weet het een groot publiek te bereiken en zich van hoge inkomsten via kaartverkoop te verzekeren. Alle taken of delen daarvan die van een gezelschap van dit niveau en deze schaal verwacht mogen worden, vervult het gezelschap op hoog niveau. In eerdere adviezen heeft de Kunstraad aan de orde gesteld dat het met het neo-klassiek en hedendaags nieuw repertoire, in vergelijking met het romantisch-klassieke, minder gaat. Het is te weinig vernieuwend, te weinig onderscheidend en te weinig gedurfd. Dat is en blijft jammer. Ook op dit punt zou Het Nationale Ballet spannender en uitdagender moeten willen opereren. Het Nationale Ballet wil zijn tableau graag uitbreiden tot 90 dansers ten behoeve van de diversiteit in de bezetting van balletten, parallelle programmering, tournees en de ontwikkelingsmogelijkheden van de individuele dansers. Dit is een wens die de Kunstraad begrijpt.
Als erkenning van het probleem van een gelijkblijvend budget bij stijgende kosten, evenals van de behoefte aan meer dansers, adviseert de Kunstraad positief over de vraag om meer subsidie. Dit onder de voorwaarde dat Het Nationale Ballet het kritiekpunt met betrekking tot het hedendaagse repertoire verbetert.
Huidig € 5.053.910
Gevraagd € 5.534.000
Geadviseerd € 5.534.000
Mutatie € *480.090
* Afhankelijk van het beschikbaar
komen van extra middelen
Paradiso
Paradiso is een poppodium in brede zin: het is niet slechts een podium voor popmuziek, maar voor populaire cultuur in het algemeen. Jonge cultuur, waarbinnen nieuwe kunst tot stand komt, een voorpost van nieuwe cultuurvormen. Met popmuziek in al zijn verschijningsvormen als basis, worden dwarsverbanden gelegd met verwante muziekstijlen en disciplines. Paradiso vervult binnen die jonge cultuur niet alleen een presenterende, volgende functie, maar wil vooral ook actief en initiërend zijn. De maatschappelijke context waarbinnen jonge cultuur zich ontwikkelt, speelt een belangrijke rol bij onder andere de ondersteuning van nieuw talent. Paradiso is initiator van en deelnemer aan tal van netwerken en organisaties die zich bezig houden met de ontwikkeling en ondersteuning van die nieuwe cultuur, binnen het eigen gebouw en daarbuiten.
Terugblik
Voor de beleidsperiode 2005 tot en met 2008 had Paradiso zich als ambitie gesteld extra accenten te leggen op transities en verbanden tussen programma’s en disciplines, maatschappij-kritische en maatschappelijk betrokken programma’s, het scouten en ontwikkelen van jong talent en publieksverbreding- en verdieping. De eerste twee ambities hebben geleid tot programmaformats als Visual Sensations, STOR!NG, Screen Cuisine en programma’s als het Eerste Nationale Inburgeringsexamen, Liefde in de Stad, De Tranen van Den Uyl en het discussieprogramma Diskuzz. Jong talent kreeg als vanouds een presentatieplek in de kleine zaal. Vertegenwoordigers van de vele (sub)culturen in de stad werden betrokken bij het aanbod door formats als Marmoucha en Kindred Spirits, waar met workshops en clinics ook ruimte werd geboden aan nieuw talent onder deze doelgroepen. Paradiso trok in de beleidsperiode gemiddeld 436.000 bezoekers per jaar voor ruim 700 activiteiten, waarmee de prestatiedoelstellingen gerealiseerd zijn.
Plannen
Paradiso wil in de komende beleidsperiode de ingeslagen weg vervolgen. Verkleuring, confrontatie, betrokkenheid en het bieden van een podium aan (inter)nationaal toptalent zijn voor de organisatie daarbij de sleutelbegrippen. Het aantal programma’s zal worden geconsolideerd. Paradiso wil zich voorts concentreren op ontwikkeling: behalve joint ventures zoals de stichting Samenwerkende Leidseplein Theaters, Weerwoord, Paradiso-Melkweg Productiehuis en 5 Days Off worden ontwikkelingsverbanden als Marmoucha en Grote Prijs van Nederland ondergebracht in een aparte ontwikkelunit in de organisatie. Onder de noemer stedelijke programmering wil Paradiso zijn maatschappelijke betrokkenheid bij de stedelijke culturele ontwikkeling vormgeven, niet alleen door middel van community art projecten, maar ook door programmering in andere stadsdelen. Uitbreiding van het standaardaanbod wordt gezocht in de programmering van hedendaags gecomponeerd repertoire, nieuwe muziek en muziektheater en literatuur. Paradiso is onder meer partner in Fabchannel en nieuwe inititiatieven als ZO! (Cultuur Zuidoost) en de Tolhuistuin in stadsdeel Noord. Om zijn ontwikkelingsactiviteiten voor Amsterdam te kunnen optimaliseren vraagt Paradiso een verhoging van de subsidie van € 200.000 per jaar.
Advies
Het beleid van Paradiso krijgt veel waardering: het is een poppodium met een doorgaans kwalitatief interessant en breed georiënteerd programma. Men geeft blijk van inzicht in de markt (aanbod en afname) en maakt zijn positie van poptempel met landelijke uitstraling waar. Naast de core business worden programmatische raakvlakken gepresenteerd. Hoewel daarmee ook presentaties plaats vinden waarvoor Paradiso wellicht minder een vanzelfsprekend en zelfs geschikt podium is, is dat wel de manier waarop het Paradiso-poppubliek met andere podiumkunsten in aanraking komt. Paradiso is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van talent en geeft daar vorm aan door onder andere de programmering van ontluikende popmusici in de bovenzaal: die laboratoriumfunctie wordt goed vervuld.
Met zijn betrokkenheid bij initiatieven in andere stadsdelen draagt Paradiso zeker bij aan de gemeentelijke ambitie ‘prachtstad’. Paradiso vervult al vele decennia een bovenstedelijke functie en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de stad. Het wordt als positief ervaren dat Paradiso zo’n grote rol speelt in stedelijke samenwerkingsverbanden en er is vertrouwen dat het risico van ‘culturele monopolisering’ goed in de gaten wordt gehouden. Het verder uitbreiden van dat netwerk en van de programmering heeft geen hoge prioriteit en rechtvaardigt geen verhoging van de subsidie. De core business als podium voor popmuziek en popcultuur moet centraal blijven staan.
De Kunstraad adviseert het huidige subsidieniveau te handhaven.
Huidig € 618.530
Huidig OCW € 72.000
Gevraagd € 891.000
Geadviseerd € 618.530
Uitruil OCW € 72.000
Podium Mozaïek
Podium Mozaïek is opgericht vanuit de opvatting dat culturele uitwisseling tussen verschillende bevolkingsgroepen zal resulteren in een betere dialoog. In september 2005 opende het officieel zijn deuren in Bos en Lommer. Met een intercultureel en disciplinair divers programma wil het een mix aan culturen en leeftijden zoals men die op straat in Amsterdam tegen komt, bedienen.
Terugblik
In de afgelopen periode is in een intensief proces, waaraan behalve alle medewerkers en het bestuur ook verschillende gesprekspartners in het veld hebben deelgenomen, onderzocht met welke kerntaken de missie van Podium Mozaïek en met welke organisatiestructuur en partners die kerntaken het beste gediend zijn. Dat proces wordt sinds eind 2005 begeleid door een extern consultancy bureau. Verschillende programmaformats voor verschillende leeftijdsgroepen zijn ontwikkeld, bij de invulling waarvan – naast algemeen geldende artistieke criteria als zeggingskracht en originaliteit – ook specifieke criteria worden gehanteerd. Een productie moet getuigen van een authentieke opvatting van de maker over de cultureel diverse samenleving en uitnodigen tot reflectie
over onderwerpen die bepalend zijn voor de samenleving.
Plannen
In de komende kunstenplanperiode wil Podium Mozaïek met het ontwikkelde profiel zijn positie in het kunstenveld verankeren. De organisatie richt zich op vier kerntaken: programmeren, laboratoriumfunctie, kennis vergaren en beheren, en informeren. Bij de uitvoering van die taken wordt samengewerkt met verschillende partners, zowel
om inhoudelijke redenen als om financiële en organisatorische redenen. De programmering omvat wereldmuziek en theater (met name crossovers tussen culturen en disciplines) en een op culturele diversiteit gerichte educatieve nevenprogrammering. Met de laboratoriumfunctie wil Podium Mozaïek een podium en begeleiding bieden aan jonge makers met diverse culturele achtergronden, waarvan velen met een afgeronde kunstvakopleiding. Met andere instellingen in Amsterdam Nieuw West en andere stadsdelen wordt al samengewerkt om lokaal talent tot ontplooiing te brengen. Met de Meervaart worden de mogelijkheden voor nauwere samenwerking en afstemming onderzocht voor de periode 2009 tot en met 2011. Ook met andere accommodaties en organisaties worden gesprekken gevoerd (met veelal een verkennend karakter) over samenwerking binnen de laboratoriumfunctie van Podium Mozaïek.
Als zijn derde kerntaak ziet Podium Mozaïek het vergaren en beheren van kennis op het gebied van cultureel diverse podiumkunsten in Nederland. Men wil die taak vervullen met een openbaar toegankelijk kennisnetwerk: www.differentvibes.nl.
De vierde kerntaak wordt aangeduid met ‘informeren’. Die taak wordt ingevuld met een nevenprogrammering, waarmee het publiek geïnformeerd wordt over de makers en hun werk, hun culturele achtergronden en hun beweegredenen om interculturele producties te maken.
Advies
Podium Mozaïek heeft een goed geschreven, goed onderbouwde aanvraag ingediend voor een ambitieus plan. Echter, hoe gearticuleerd de (maatschappelijk relevante) missie ook wordt beschreven, qua vorm onderscheidt Podium Mozaïek zich nog weinig van vele andere kleinschalige theaters: zij richten zich vooral op jongeren en jongvolwassenen, culturele diversiteit is een belangrijk onderwerp (bij Podium Mozaïek zelfs het centrale thema), zij bieden educatieve activiteiten en ambiëren een productiehuisachtige functie, enzovoorts. Het op een stedelijk niveau willen vervullen van alle vier de genoemde kerntaken is voor een jonge organisatie die zijn gewenste positie nog moet bewijzen erg hoog gegrepen. Podium Mozaïek is op dit moment vooral een waardevolle voorziening voor de buurt. En een ‘moeilijke wijk’ als Bos en Lommer verdient ook een goede culturele voorziening. Podium Mozaïek zou zich in die positie verder kunnen ontwikkelen, en daarnaast geleidelijk de mogelijkheden als productiehuis en werkplaats kunnen onderzoeken.
In een andere dan in de buurtgerichte programmering is, althans in het kader van het kunstenplan, toegevoegde waarde gelegen. Uit de in aanvulling op de aanvraag verkregen informatie blijkt dat het podium zich een plek heeft weten te verwerven in een meer omvattend netwerk, zodanig dat dit een perspectief biedt. Het ontbreekt nu nog aan voldoende visie en beleid over het publiek dat men wil bereiken en over de positie die men inneemt in de totale theaterketen. De plannen voor samenwerking met andere schakels in die keten zijn aanleiding om afhankelijk van het beschikbaar komen van meer middelen te adviseren een subsidie toe te kennen om die samenwerking tastbaar te maken en het podium verder te ontwikkelen, hoewel de Kunstraad niet geheel is overtuigd van de mate waarin de sterke ambities van Podium Mozaïek kunnen worden gerealiseerd. Hij adviseert u om aan de subsidie de voorwaarde te verbinden dat ook het stadsdeel zich aan Podium Mozaïek committeert. Dat commitment dient verder te reiken dan een subsidie op het niveau van de huisvestingslasten die weer aan het stadsdeel dienen te worden betaald. In een brief aan de Kunstraad heeft het bestuur van Bos & Lommer zich sterk gemaakt voor het podium en het belang ervan voor het stadsdeel naar voren gebracht. Materialisering van dat standpunt mag worden verwacht.
Vooralsnog is er een discrepantie tussen het verwoorde belang en de financiële inspanning. Het stadsdeelbestuur mag niet verwachten dat de centrale stad bekostigt, terwijl het zelf – althans in financiële zin – met de rug naar het theate rstaat.
Gevraagd € 840.545
Geadviseerd € *200.000
* Afhankelijk van het beschikbaar komen
van meer middelen
Stadsschouwburg Amsterdam
De Stadsschouwburg wil een plek zijn waar het publiek op aandachtige wijze met podiumkunst in contact kan komen, waar het iets kan leren en zich kan informeren. Tegelijkertijd wil het een plek zijn waar het publiek aangenaam kan vertoeven, waar het kan genieten, ontmoeten en zich kan ontspannen. De Stadsschouwburg wil niet alleen het theater ongehinderd tot zijn recht laten komen, maar zich ook inzetten om het theater dichter bij het publiek te brengen. De ambitie is het Nederlandse ‘Huis voor het Theater’ zijn, niet alleen ontleend aan de traditie en het verleden, maar juist aan de positie in het hedendaagse kunstleven. In de programmering ligt de nadruk op toneel, maar daarnaast zijn er moderne dans, muziektheater en cross-overs te zien en wordt aandacht gegeven aan de actualiteit.
Terugblik
Om de ambitie van hedendaagse culturele ontmoetingsplek en Nederlands ‘Huis voor het Theater’ te kunnen realiseren is een veranderingsproces ingezet. Die ontwikkeling betreft de programmering, de accommodatie en de bedrijfsvoering. De Stadsschouwburg signaleert een aantal belangrijke verworvenheden. Zo weten theatermakers de Stadsschouwburg ook voor hun premières te vinden en is de relatie met het huisgezelschap, Toneelgroep Amsterdam (TA), aangehaald. Er zijn contacten gelegd met allerlei gezelschappen en makers voor de ontwikkeling van bijzondere projecten, het publiek heeft zich verjongd. Het door de Stadsschouwburg ontwikkelde Expanding Theatre is een belangrijke toevoeging aan de programmering gebleken. Het serviceniveau en de accommodatie zijn verbeterd en de organisatie is toegankelijker geworden voor makers. In de Stadsschouwburg gaat het goed met het bezoek aan gesubsidieerd toneel en dans. Kortom: “de Stadsschouwburg is uit de schaduw gekomen, er wordt weer over gepraat, er wordt weer over geschreven”. Per 2005 werd de Stadsschouwburg verzelfstandigd: daarmee is een verbetering van de bedrijfsvoering gerealiseerd onder meer door een meer bij een theaterbedrijf passend personeelsbeleid.
Plannen
Begin 2009 is de opening voorzien van de Nieuwe Zaal, die ook gebruikt zal worden door de Melkweg en TA. Het aantal voorstellingen in de Stadsschouwburg zal dan ongeveer verdubbelen. Die programma-uitbreiding zal zonder extra exploitatiesubsidie gerealiseerd worden. Door de Stadsschouwburg zullen 120 van de 330 dagen geprogrammeerd worden, het overige gebruik is in handen van TA en de Melkweg. In de programmering wordt gezocht naar nieuwe vormen, die inspelen op de actualiteit en op ontwikkelingen in de kunsten en bij het publiek. Men verwacht veel van de samenwerking met de Melkweg.
De nadruk van de programmering blijft liggen op toneel, maar de dansprogrammering kan – met name door de mogelijkheden die de Nieuwe Zaal biedt – uitgebreid worden. Zogenoemde ‘huisgerelateerde’ gezelschappen, zowel toneel als dans, brengen jaarlijks één of meer premières voor de grote zaal uit in de Stadsschouwburg. Afspraken zijn gemaakt of worden nagestreefd met bijvoorbeeld Het Toneel Speelt, De Theatercompagnie, Orkater, Toneelhuis, NTGent, Krisztina de Châtel/Itzik Galili, Nanine Linning/André Gingras, Emio Greco | PC Scholten en HW. Met deze gezelschappen wil de Stadsschouwburg ook speciale projecten blijven ontwikkelen, vergelijkbaar met Brandhaarden van een paar jaar geleden. Met culturele diversiteit in de programmering, samenwerking met andere organisaties en educatieprojecten verwacht de Stadsschouwburg het publiek verder te vernieuwen: jonger en meer divers. In samenwerking met het Holland Festival, TA en andere stedelijke theaters wil de Stadsschouwburg bijdragen aan het internationale theaterklimaat. Daartoe wil hij zes grotere internationale producties per jaar laten zien. Er zal specifiek gezocht worden naar voorstellingen die een divers publiek bereiken, of die ‘dubbele culturele identiteit’ tot onderwerp hebben. Aan de gemeente wordt voor die programmering € 400.000 subsidie per jaar gevraagd.
Een ander programmaonderdeel waarvoor gericht subsidie wordt gevraagd is het Expanding Theatre, dat zich richt op de randgebieden van theater en op theater in relatie tot onder andere beeldende kunst, film, vormgeving, spoken word, populaire cultuur en nieuwe media. Bij alle Expanding Theatre activiteiten is sprake van enige mate van interactie met het publiek of staat de ontmoeting centraal. Het zijn maatschappelijke of politiek inhoudelijke programma’s, programma’s die de grenzen van disciplines opzoeken en/of ‘inhoudelijk amusement’. Voor de uitbouw en professionalisering van Expanding Theatre vraagt de Stadsschouwburg € 100.000 extra subsidie. Educatie activiteiten betreffen achtergrondinformatie bij voorstellingen (inleidingen en nagesprekken), cursussen, rondleidingen en workshops. Met exogeen geld verwacht men een educatief medewerker te kunnen aanstellen ter
uitbreiding en vernieuwing van het publiek. Ook met vergroting van marketing en communicatie inspanningen wordt dat doel nagestreefd. Bijna zes jaar van verbouwingen zullen begin 2009 worden afgerond. In de komende tijd zal niet alleen de Nieuwe Zaal opgeleverd worden, ook de plannen voor de Stadsfoyer naderen realisatie.
Advies
De Kunstraad heeft waardering voor het gevoerde en voorgenomen beleid van de Stadsschouwburg. Er spreekt ambitie, geestdrift en visie uit de plannen en de educatieve projecten. De gestelde doelen zijn relevant en realistisch. Het in de afgelopen jaren ingezette veranderingsproces verdient alle lof. De inspanningen om een nieuw, meer divers publiek te bereiken passen in de huidige veranderende samenleving en komen tegemoet aan gemeentelijke ambities op dat terrein. De Kunstraad vraagt zich overigens af of de Stadsschouwburg ook op eigen kracht (dat wil zeggen met eigen programmering) in staat is een meer divers publiek te bereiken: tot nu toe wordt vooral vertrouwd op de samenwerking met andere organisaties zoals Julidans en Urban Myth. Het streven van de Stadschouwburg om het gesloten karakter te veranderen (ook in fysieke zin, met de Stadsfoyer) valt in goede aarde.
De Stadsschouwburg ambieert als Nederlands ‘Huis voor het Theater’ een positie van bovenstedelijk belang in te nemen en beschikt over tal van instrumenten waarmee dat ook waargemaakt kan worden. De gewenste positie in het bestel lijkt echter ook de belangrijkste reden voor het te voeren beleid. Het programmeringsbeleid wordt verder weinig inhoudelijk en enthousiasmerend toegelicht. Ook de vraag naar extra subsidiëring voor de internationale
programmering is in eerste instantie slechts onderbouwd met argumenten over de geambieerde positie als ‘hét
Nationale Huis van het Theater’. In een nadere toelichting geeft de Stadsschouwburg interessante voorbeelden
van welke programmering hem voor ogen staat. Dat programmaonderdeel wordt door de Kunstraad dan ook gewaardeerd, hoewel het gevraagde subsidiebedrag voor dat doel te hoog is. De beperkte middelen die binnen het kunstenplan ter beschikking staan maken slechts een gedeeltelijke honorering van de gevraagde subsidieverhoging mogelijk. De Kunstraad heeft twijfels ten aanzien van de ambities met betrekking tot de programmaformule Expanding Theatre. Het concept van Expanding Theatre wordt gewaardeerd, maar de uitvoering vereist meer kwaliteit en een artistieke visie is niet voldoende zichtbaar. De Kunstraad vraagt zich af of het aanstellen van een dramaturg de aangewezen oplossing voor die problemen is. Verhoging van de subsidie ten behoeve van dat onderdeel is niet gerechtvaardigd.
De Stadsschouwburg vraagt een substantiële subsidieverhoging. Daarvan is circa 1 miljoen euro het resultaat van rente en afschrijvingen voor de Nieuwe Zaal. Die kapitaalslasten worden jaarlijks buiten bezwaar van het kunstenplanbudget aan de exploitatiesubsidie van de Stadsschouwburg toegevoegd en blijven in het kader van dit advies buiten beschouwing. Bij brief van 24 februari 2000 aan het gemeentebestuur hebben de Stadsschouwburg, TA en Melkweg een exploitatieplan overlegd, op basis waarvan mede het besluit tot financiering van de bouw van de Nieuwe Zaal is genomen. Bij het raadsbesluit van 25 november 2004 is uitgegaan van een budgettair neutraal karakter van de exploitatie en gelijkblijvende subsidiebehoefte.
De Kunstraad adviseert de subsidie te verhogen met € 300.000 ten behoeve van de voorgestelde internationale
programmering, in de verwachting dat ook daarmee de beschreven plannen gerealiseerd kunnen worden.
Huidig € 5.771.900
Gevraagd € 6.687.072
Geadviseerd € 6.071.900
Stedelijk Museum
Het Stedelijk Museum Amsterdam beheert de collectie beeldende kunst en vormgeving van de gemeente Amsterdam. Deze collectie staat bekend als één van de meest veelzijdige collecties moderne en hedendaagse kunst en vormgeving ter wereld. Het museum is het grootste museum voor moderne kunst en vormgeving van ons land. Vanuit het perspectief van de collectie volgt het museum de ontwikkelingen in kunst en vormgeving en breidt het met aankopen en langdurige bruiklenen de collectie uit. Daarnaast wordt onderzoek verricht naar de collectie, verschijnen er publicaties en vinden er publieksactiviteiten plaats zoals lezingen, debatten en filmprogramma’s. Van oudsher is het Stedelijk Museum belast met de registratie van de ‘Buitencollectie Amsterdam‘, de beeldende kunst in de openbare ruimte.
Terugblik
Het Stedelijk Museum bevindt zich sinds 2004 in een periode van ingrijpende veranderingen. Na een jarenlange variatie aan ontwikkelingen rond uitbreidingsplannen van het museum werden in 2004 door de Gemeenteraad definitieve beslissingen genomen over het te volgen pad in renovatie en uitbreiding van het museumgebouw. Per
2004 werd het gebouw aan de Paulus Potterstraat gesloten voor publiek. Met ingang van 16 mei 2004 is een deel van het voormalige TPGgebouw aan de Oosterdokskade onder de naam Stedelijk Museum Post CS als tijdelijke museumlocatie in gebruik genomen. Het Post CS-gebouw bleek klimatologisch echter te riskant om de beroemde klassiek-moderne collectie te kunnen tonen, waarop besloten is om er uitsluitend de hedendaagse ontwikkelingen in de beeldende kunst en vormgeving in internationaal verband te exploreren. Ook segmenten van de eigen collectie hedendaagse kunst werden regelmatig op nieuwe manieren voor het voetlicht gebracht, bijvoorbeeld de reeks Mapping the Studio (2006) en Mapping the City (2007). Tevens zijn er (veelbesproken) solotentoonstellingen geplaatst, onder andere van Rineke Dijkstra (2005/2006), Shirin Neshat (2006), Saskia Olde Wolbers (2006), Paul Chan (2007) en de grote tentoonstelling over. Andy Warhol (2007). Voor het tonen van actuele projecten van jonge kunstenaars werd de zaal Docking Station geïntroduceerd. Hedendaagse Nederlandse vormgeving kwam aan bod in tentoonstelingen zoals Nest (2005). Om de discussie over de actualiteit te stimuleren en te verdiepen, lanceerde het museum het SMCS op 11, een programma van lezingen, discussie en filmvoorstellingen.
Voor wat betreft de renovatie en nieuwbouw is in 2006 voor het ontwerp van architect Mels Crouwel gekozen. Ten behoeve van de uitvoering ervan slaagde het museum erin om 18,4 miljoen euro aan sponsorgelden te werven, alsook 8 miljoen euro aan extra subsididies van het Rijk en de provincie Noord Holland bovenop reeds eerder toegezegde bedragen. Het museum verwacht het vernieuwde gebouw aan het Museumplein eind 2009 in gebruik te nemen. Het huidige onderkomen Post CS zal echter per oktober 2008 verlaten moeten worden.
Plannen
Het Stedelijk Museum Amsterdam heeft zich voor de komende jaren als missie gesteld om vanuit het perspectief van zijn unieke collectie geëngageerd en kritisch de ontwikkelingen in kunst en vormgeving te volgen en deze te presenteren aan een breed en gevarieerd publiek. Daarbij baseert het zich op de aan Bertold Brecht ontleende uitspraak: “Het is democratisch om van een kleine kring van kenners een grote kring van kenners te maken”. In 2009 presenteert het museum zich, bij gebrek aan een eigen vaste tentoonstellingsruimte, van juni tot september met werken uit de collectie in het Van Gogh Museum. Ook zal het zich elders in Amsterdam presenteren met onder meer de tentoonstellingsmanifestatie In West op diverse locaties in Amsterdam Nieuw-West en met het programma Stedelijk Museum On Tour waarin kunstenaars vanuit een bouwkeet activiteiten ontwikkelen zoals workshops, spreekuur en wandelingen. In 2009 zal het museum ook een nieuw, goed geoutilleerd centraal depot van circa
9000 m2 in gebruik nemen.
Voor tentoonstellingen en presentaties zal in het vernieuwde gebouw aan het Museumplein een kwart meer ruimte beschikbaar zijn dan voorheen (van 4700 m2 naar 6500 m2). Ten aanzien van de programmering geeft het beleidsplan aan dat de exposities veelal gerelateerd zullen zijn aan de collectie. In grote lijnen zullen de begane grond en de eerste verdieping van de oudbouw grotendeels gewijd zijn aan de collecties van het museum, of daaraan te verbinden tentoonstellingen. Het Stedelijk Museum Amsterdam ambieert een functionele combinatie van “klassiek museum” en “hedendaags platform”. In zijn presentatie van kunst en vormgeving wil het inhoudelijk kritische keuzes maken en daarmee richtinggevend, opiniërend en agendastellend zijn. De wisselwerking tussen beide functies zal onder meer gestalte krijgen in presentaties uit de eigen collectie als Het Bauhaus en de invloed ervan in Nederland; jaarlijkse tentoonstellingen van (klassiek-)moderne kunst, als Kandinsky (2010) en Futurisme (2011–2012); de thematentoonstellingen Mapping the Stedelijk (2009–2010) en Mapping the World (2012); tentoonstellingen van “gezichtsbepalende kunstenaars” uit de tweede helft van de 20ste eeuw als Mike Kelly (2009–10), Ron Arad (2010), Jeff Wall (2011) en Aernout Mik (2012); en signalerende actuele solo- en groepstentoonstellingen van beeldende kunst, fotografie, toegepaste kunst en vormgeving, waarvoor in het nieuwe Stedelijk Museum eigen ruimtes ter beschikking staan.
Daarnaast wordt voorzien in een activiteitenprogramma dat gericht is op een breed, gevarieerd publiek met onder meer lezingen, discussies, algemene introducties en een filmprogramma in het auditorium. Met de activiteiten beoogt het museum de bezoekers te prikkelen om intensiever te kijken, vragen te stellen, te discussiëren en te reflecteren op artistieke, culturele en maatschappelijke thema’s.
Qua publieksbereik neemt het museum zich voor om op verschillende manieren publiek voor zich te winnen. Het wetenschappelijk onderzoek van de collectie wordt voortgezet. Te verwachten publicaties zijn onder meer: de bij de heropening te presenteren publieksgids 200 Hoogtepunten uit de collectie van het Stedelijk Museum en de essaybundel Re-view: Perspectives in the Collection of the Stedelijk Museum Amsterdam, met bijdragen over de kerncollecties van het museum, de Khardzhiev-collectiecatalogus (2010/2011) en een film- en videocollectiecatalogus (2012). Actieve educatie – met als uitgangspunt overdracht, dialoog en participatie – krijgt een grotere rol toebedeeld in de museale activiteiten. Het museum verwacht vanaf 2010 op jaarbasis circa 600.000 bezoekers.
Advies
Het beleidsplan van het Stedelijk Museum Amsterdam weerspiegelt enthousiasme en presenteert een heldere zienswijze op de rol en positie van het museum, alsook op de samenwerking met gerenommeerde buitenlandse
partners. Het museum is duidelijk in zijn missie en in de basale keuzes die het in dat kader maakt. Minder duidelijk is het echter in de vertaling ervan in concrete doelstellingen, uitgezonderd de periode van het ‘dakloze’ bestaan en het in korte lijnen geschetste tentoonstellings- en publicatieprogramma. De invulling van de combinatie van “klassiek museum” en “hedendaags platform” is algemeen en conventioneel. De als “Maverick-positie” geduide onderscheidende eigenzinnige signatuur van het museum komt erin niet tot uitdrukking. Het beleidsplan presenteert
vooral algemene profielen van diverse (deel)functies die gezamenlijk het totaalbeeld vormen van een aantal
ontwikkelingslijnen binnen één organisatie. Het resultaat is dat vooral het klassieke 20ste-eeuwse museum naar voren treedt en minder het hedendaags platform voor actuele kunst, hetgeen een tweeslachtige in plaats van coherente indruk achterlaat. Bij de functie “kenniscentrum” worden wetenschappelijk onderzoek en publicaties evenmin prominent gepresenteerd. Het is prijzenswaardig dat het Stedelijk Museum Amsterdam zich de moeite wil getroosten om in het openingsjaar 2009 een aantal extramurale nieuwe activiteiten te ontplooien. Het is echter ook een riskante onderneming in een cruciaal jaar waarin én een nieuw depot betrokken wordt én aan de inrichting van het tweemaal zo grote museum gewerkt moet worden, en aan al hetgeen de heropening van het museum met zich zal meebrengen. Staf, curatoren en vele anderen zullen hun handen zonder die activiteiten al meer dan vol hebben. Dat het museum inmiddels heeft besloten een van de projecten te laten vervallen, is in dat kader goed te begrijpen.
Voorgesteld wordt om het Stedelijk Museum ook te ontlasten van een andere taak, een taak waar het in de praktijk nu al niet of nauwelijks aan toekomt. In zijn advies verdeeld/verbeeld van 2 januari 2008, heeft de Kunstraad beargumenteerd waarom het beter is de registratie van de ‘Buitencollectie Amsterdam’ én het daarmee gemoeide budget onder te brengen bij het gemeentelijk Bureau Monumentzorg & Archeologie.
Het in het beleidsplan geëtaleerde algemene optimisme over de toekomst van het museum wordt voorzichtig gedeeld. Het museum wordt in staat geacht om met zijn nieuwe behuizing en zijn betekenisvolle collectie de gezochte aansluiting bij de internationale top van collega-musea te hervinden. Minder optimisme past echter de financiële onderbouwing van het beleidsplan. Ten tijde van de planvorming voor renovatie en uitbreiding is de verhoogde subsidiebehoefte becijferd op 2 miljoen euro en vervolgens is dat bedrag het museum ook toegezegd, onder de voorwaarde dat het museum zelf het voor een sluitende exploitatiebegroting benodigde derde miljoen zou genereren. Uit de ingediende begroting blijkt thans dat het Stedelijk Museum Amsterdam onder die condities alleen voor 2009 een sluitende begroting laat zien. Voor de jaren daaropvolgend wordt jaarlijks ruim 2 miljoen euro extra gevraagd, bovenop de reeds toegekende subsidieverhogingen. De huur van het gebouw, thans als P.M. opgenomen, zal te zijner tijd ook op de cultuurbegroting drukken. De Kunstraad ziet hier bevestigd, waarvoor het eerder heeft gewaarschuwd.\
De financiële onderbouwing van het beleidsplan is de achilleshiel van het museum. De opvatting dat in vergelijking met buitenlandse musea het Stedelijk Museum Amsterdam over een bijzonder bescheiden budget beschikt, wordt gedeeld. Het beleidsplan biedt echter te weinig houvast om extra subsidie te kunnen rechtvaardigen.
De Kunstraad adviseert de subsidie te handhaven op het niveau dat bij de besluiten over de vernieuwbouw werd gegarandeerd, in casu inclusief de in het vooruitzicht gestelde subsidieverhoging van 2 miljoen euro, verminderd met het bedrag van de aan de overdracht van de registratietaak van beeldende kunst in de openbare ruimte gepaard gaande kosten. In de adviesaanvraag van de wethouder wordt een jaarlijks budget van € 176.170 (prijspeil 2006) voor de Gemeenteaankopen genoemd dat van de advisering is uitgezonderd. Hoewel de ratio daarvan de Kunstraad en – gegeven de subsidieaanvraag – kennelijk ook het Stedelijk Museum ontgaat, is dit bedrag begrepen onder het huidige subsidieniveau, maar buiten het financiële kader gehouden.
Huidig € 11.282.810
Gevraagd € *14.538.254
Geadviseerd € **11.282.810
* Exclusief € 176.170 voor de Gemeenteaankopen
**Te corrigeren voor de reeds toegekende verhoging van in totaal €1.000.000 en de vervallen taken ten behoeve van de ‘Buitencollectie Amsterdam’
de Toneelmakerij (HW)
HW is de voorlopige werknaam van het gezelschap ontstaan uit de fusie tussen Huis aan de Amstel en Wederzijds. HW maakt theater voor jeugd en jongeren, jong volwassenen en allen die zich bij hen betrokken voelen. HW is een gezelschap dat traditie en vernieuwing wil samenbrengen, dat speelt van klaslokaal tot grote zaal, dat ruimte geeft aan een nieuwe generatie theatermakers en dat een nationale en internationale uitstraling heeft. HW maakt theater vanuit betrokkenheid bij de samenleving en vanuit het verlangen dilemma’s van mensen zichtbaar en voelbaar te maken. Theater dat met verbeeldingskracht en humor de moeilijke vragen stelt waar jeugd en jongeren net als volwassenen mee worden geconfronteerd; dat de werkelijkheid in een onverwacht perspectief zet; dat poëtisch, speels en complex is. HW heeft de ambitie de basisvoorziening voor jeugd- en jongerentheater voor Amsterdam en Noord-Holland te worden.
Terugblik
Door het in 2001 gestarte werken voor verschillende leeftijdsgroepen kon Huis aan de Amstel open en beweeglijk reageren op nieuw repertoire, ontwikkelingen in de samenleving en samenwerkingspartners. Ook gaf het aanleiding om met regisseurs en acteurs te werken die normaliter alleen voor volwassenen spelen. Tot en met 2007 werden 11 nieuwe producties uitgebracht en werden er zeven hernomen. Van de nieuwe producties werd Storm*Gek, geschreven door Pauline Mol en Paul Pourveur en geregisseerd door Liesbeth Coltof – met de chansonnier Maarten van Roozendaal als hond – genomineerd voor een Gouden Krekel. Wolf van gastregisseur Bert Geurkink, over de kortstondige vriendschap tussen een wolf en een schaap, ging op tournee naar Oostenrijk, Zwitserland en de V.S. waar het werd bekroond met de Victor Award, de prijs voor de beste buitenlandse productie. Tevens regisseerde
Geurkink in 2007 Arabische Nacht van Roland Schimmelpfennig. Van Vernon God Little, naar D.B.C. Pierres gelijknamige roman, maakte Liesbeth Coltof met muzikale inbreng van de popband Storybox een muziektheatervoorstelling. Naar de Ingebeelde zieke van Molière maakte zij Ziek en het door Don Duyns geschreven en door haar geregisseerde Quarantaine was een cross-over tussen theater en documentaire. Jaap Spijkers maakte Tot je mij ziet en Peter de Graaf schreef en regisseerde Sukkels. In het kader van de studioprojecten regisseerde Muriël Besemer Thom Pain.
De afdelingen publiciteit/marketing en educatie werden samengevoegd. Een integrale aanpak, waarbij marktgerichtheid werd gecombineerd met inhoudelijke activiteiten, werd ontwikkeld. In relatief korte tijd werd zo een nieuw eigen publiek verworven. Het voor het huidige kunstenplan toegekende budget was minder dan gevraagd, hetgeen leidde tot een scherpe keuze voor kwaliteit en een kwantitatief lager productieniveau.
Theatergroep Wederzijds is in 1971 opgericht en staat sinds 1982 onder artistieke leiding van Ad de Bont. Voor Wederzijds is het maken van theater op andere plaatsen dan de schouwburg een permanente artistieke uitdaging. Theater is voor Wederzijds in de eerste plaats een kunstvorm waarbinnen kinderen en volwassenen de ruimte kunnen vinden zichzelf en de samenleving te onderzoeken. De voorstellingen zijn erop gericht het menselijke gezicht van de samenleving te laten zien. Door verhalen te spelen waarin morele dilemma’s aan de orde komen en door het publiek in zijn omgeving op te zoeken. Wederzijds speelt jaarlijks minimaal 120 voorstellingen, voornamelijk op scholen.
Sinds 2001 worden op bescheiden schaal ook voorstellingen voor andere (volwassen) doelgroepen gemaakt zoals mensen met hersenletsel, veteranen, mantelzorgers en ambtenaren. Ook deze voorstellingen vinden plaats in de eigen leef- en werkwereld van de toeschouwers: in revalidatieklinieken, kazernes, dorpshuizen en ministeries. Wederzijds maakt tevens met regelmaat theater-op-locatie zoals bijvoorbeeld Cor Bruyn langs de Zaan en Een Odyssee aan de kust van de Waddenzee.
Plannen
Als basisvoorziening doet HW een integraal aanbod voor alle leeftijdsgroepen. Nieuw is het voornemen te gaan werken voor de groep 12 tot 15-jarigen. HW wil een permanente bijdrage leveren aan de ontwikkeling van groot gemonteerde familievoorstellingen, die wat betreft de artistieke ambitie te vergelijken zijn met de grote zaal voorstellingen voor volwassenen. De voorstellingen worden vergezeld door kunsteducatieve projecten met een eigen artistieke waarde. HW biedt kansen aan een nieuwe generatie theatermakers. Jonge en ervaren spelers, gevestigde en kersverse kunstenaars ontmoeten elkaar en maken samen voorstellingen. De kracht van een klein ensemble dat in continuïteit werkt, zal worden gecombineerd met de flexibiliteit van zeer uiteenlopende gasten: regisseurs, acteurs, componisten, vormgevers, filmers en choreografen. Maar ook met de inbreng van leraren, journalisten en cultuurfilosofen.
Het project In Residence biedt jong talent zowel van Nederlandse als van andere culturele achtergronden structureel de ruimte zich binnen het gezelschap te ontwikkelen. Bij de keuze voor deze makers wordt samengewerkt met de productiehuizen voor jeugdtheater het LAB en Bonte Hond als ook met Frascati.
Voor leerlingen van de Nederlandse theateropleidingen, met name die van Amsterdam, wordt HW een vaste stageplek. Per jaar zullen negen producties worden gespeeld, waaronder twee à drie reprises: vijf theaterproducties waaronder die voor de grote zaal en vier school- of locatieproducties. Zowel in Amsterdam als in Noord-Holland zal meer worden gespeeld en een groter publiek worden bereikt. De ontwikkeling van nieuw repertoire wordt een belangrijk speerpunt. Naast de vaste huisschrijvers Roel Adam en Ad de Bont wordt gewerkt met andere theaterauteurs. Behalve teksttheater, waarbij de literatuur mede een inspiratiebron blijft, zal HW ook ander repertoire brengen geïnspireerd door de realiteit, door het praten met mensen, door met hen mee te leven. En door het onderzoeken van thema’s, maatschappelijke gebeurtenissen of via improvisaties. Maar ook een schilderij of een muziekstuk kan uitgangspunt vormen voor een voorstelling.
In Amsterdam zal HW De Krakeling, het Rozentheater en de Stadsschouwburg bespelen. In Noord-Holland wordt gespeeld op basisscholen en middelbare scholen en mocht dat problematisch zijn dan wordt uitgeweken naar dorps- of gemeenschapshuizen. Of er wordt gespeeld in een mobiel theater, musea, oude fabrieken, tenten in de duinen of langs de zee. Daarnaast worden de grote en kleine zalen van de Noord-Hollandse theaters bespeeld. HW is tevens voornemens zich op alle belangrijke podia en festivals in Nederland te laten zien en aan internationale samenwerking en uitwisseling te doen. Op de bij beide instellingen bestaande ervaring met kunsteducatie wordt verder gebouwd. Voor het basisonderwijs wordt materiaal ontwikkeld waarmee kinderen en leerkrachten zelf aan de slag kunnen. Voor het voortgezet onderwijs hebben de projecten meer het karakter van een uitwisseling. Lespakketten zijn vakoverstijgend. Voor de leerlingen zijn er theaterworkshops. De focus ligt steeds op het zelf doen. Voor het vrije publiek worden ouder-en-kindworkshops georganiseerd en workshops voor jongvolwassenen. De organisatie van HW wordt opgebouwd uit beide fuserende gezelschappen. In beginsel zullen er geen gedwongen ontslagen plaatsvinden.
Advies
De fusie tussen deze twee interessante groepen komt niet geheel als een verrassing. Al eerder werkten de gezelschappen samen. Mogelijk heeft de inrichting van een basisinfrastructuur een formele fusie wat bespoedigd. In dit perspectief is de fusie zinvol en wenselijk. In ieder geval bestaat bij de Kunstraad vertrouwen zowel in de combinatie als in het op termijn samen vergroeien. Volgens de aanvraag blijven beide gezelschappen doen wat ze deden en waar ze goed in waren. De aanvraag oogt degelijk. In het daarin voorgenomen beleid gaan traditie en vernieuwing hand in hand. De drive, creativiteit en inventiviteit van HW zit in het repertoire. Huis aan de Amstel heeft het vermogen een wending aan het klassieke repertoire te geven waardoor het weer net even anders is. De keuze voor (volwassen-) auteurs getuigt van lef en is aansprekend. Het voorgenomen structurele spelen in de grote zaal is nieuw maar de Kunstraad twijfelt over de kwaliteit van het vaste ensemble voor het bespelen van de grote zaal.
Educatie en marketing gaan hand in hand. Over de marketing is goed nagedacht en het gaat om duurzame projecten. De educatie is zeer gedegen en uitgebreid en sterk gericht op het zelf ervaren. De Kunstraad heeft vertrouwen in dit nieuwe gezelschap en adviseert het subsidie op het huidige niveau te handhaven.
Huidig € 403.360
Gevraagd € 600.000
Geadviseerd € 403.360
Toneelgroep Amsterdam
Toneelgroep Amsterdam staat voor toneel dat mensen wil bewegen en doen luisteren naar de polyfonie van tegenstrijdige boodschappen in de wereld. Het brengt de grote stukken uit het wereldrepertoire. Prioriteit ligt bij het teksttheater: klassieke en hedendaagse stukken, maar ook adaptaties van filmscripts en romans. Crossovers zijn onderdeel van de programmering en steeds meer geïntegreerd in een vorm van muziektheater die het gezelschap in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld maar waarin de tekst altijd het uitgangspunt blijft. Toneelgroep Amsterdam wil stukken uit het wereldrepertoire, bekende en minder bekende, op een museale, noch modieuze wijze te brengen. Dat betekent dat regelmatig nieuwe interpretaties van deze stukken uitkomen. Toneelgroep Amsterdam streeft ernaar het Stadsgezelschap van Amsterdam te worden.
Terugblik
De afgelopen periode stond in het teken van een verdere verdieping van het werk van Ivo van Hove en Jan Versweyveld als constanten in het repertoire. Voorbeeld hiervan is de huwelijkscyclus: Kruistochten, Scènes uit een huwelijk, Het temmen van de feeks en Perfect Wedding. Het ensemble werd vernieuwd en in samenwerking met
De Theatercompagnie en NT Gent werden enkele unieke voorstellingen uitgebracht. Tevens brak Toneelgroep Amsterdam door op belangrijke festivals. De organisatie werd geprofessionaliseerd en een vernieuwde organisatiestructuur werd ingevoerd. Van de beleidsvoornemens voor de huidige kunstenplanperiode bleken twee niet haalbaar: het bespelen van de nieuwe zaal in de Stadsschouwburg en de uitbreiding van het ensemble, respectievelijk vanwege het nog niet voltooid zijn van deze zaal en ontoereikende financiering. Met het Nationale Toneel werd het initiatief genomen voor Topstukken, een reismodel in samenwerking met schouwburgen in de rest van Nederland. TA2, voor experiment en onderzoek, groeide uit tot een platform voor talentontwikkeling en doorstroming. Internationalisering kreeg gestalte in onder andere de coproducties met NTGent en de samenwerking met Krzystof Warlikowski, Christoph Marthaler, Robert Woodruff, het Holland Festival, Maison des Arts et de la Culture Créteil, Schauspielhaus Hamburg, Ruhr Triënnale en The American Repertory Theatre. Opgetreden werd op de Wiener Festwoche en Theaterformen. De werving en ontwikkeling van nieuw publiek werd ter hand genomen in intensieve samenwerking met Amsterdamse middelbare scholen, de Theaterschool en buurttheaters, vooral tijdens Tamtam, maar ook met de juniorproducties van de afdeling educatie.
Toneelgroep Amsterdam slaagde, ondanks een subsidiekorting, erin het activiteitenniveau op peil te houden. Dit is, ondanks een tussentijdse aanvullende subsidie van de gemeente, projectsubsidies en veelvuldige coproducties, ten koste gegaan van het eigen vermogen.
Plannen
Met de komst van de nieuwe zaal in de Stadsschouwburg worden de artistieke mogelijkheden van Toneelgroep Amsterdam uitgebreid, als ook de capaciteit. Daarmee wordt het publieksbereik naar verwachting verhoogd. Jaarlijks zullen minimaal zes grootschalige producties en hernemingen van succesvolle voorstellingen worden uitgebracht, waaronder een trilogie naar aanleiding van de films van Michelangelo Antonioni en Kasimir en Karoline van Ödön von Horváth. Er zal worden samengewerkt met Nederlandse en buitenlandse makers en partners zoals, behalve de hierboven reeds genoemden, Johan Simons, Thibaud Delpeut, Sebastian Nübling, Thomas Ostermaier en Pierre Audi. Internationalisering is een speerpunt in de plannen en zal worden geïntensiveerd: buitenlandse makers worden in Amsterdam uitgenodigd en er zal op internationale podia worden gespeeld. Daarnaast staan talentontwikkeling
en doorstroming naar de grote zaal centraal. Met de Toneelschuur en Gasthuis/ Frascati zullen jaarlijks twee coproducties worden gemaakt.
Aandacht voor talent is er ook in de nieuwe samenwerking met mighty society
van Eric de Vroedt en door de continue samenwerking met de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en de Universiteit van Amsterdam. Nieuw is de samenwerking met Adelheid Roosen. Zij zal worden ondersteund bij haar pionierswerk in het interculturele theater. Tamtam en het randprogramma TA-extra zijn specifiek gericht op
Amsterdam. Via cultuureducatie en juniorproducties op middelbare scholen en in buurttheaters zal een jong en cultureel divers publiek worden bereikt. Jaarlijks zullen 345 voorstellingen worden gespeeld – waarvan 230 in Amsterdam – voor naar verwachting 112.500 bezoekers. Dat zijn 20% meer voorstellingen en dat is 25% meer
publiek dan momenteel.
Het initiatief Topstukken wordt gecontinueerd. Ook zal weer in het buitenland worden gespeeld en met organisaties in Duitsland en de Verenigde Staten zal een duurzame band worden gesmeed. De toename van de activiteiten vraagt om een uitbreiding van het tableau naar 27 spelers en is een van de redenen voor de gevraagde subsidieverhoging.
Advies
Uit de aanvraag valt te lezen en in de voorstellingen is te zien dat Ivo van Hove en het gezelschap elkaar, na een moeilijke start, hebben gevonden. In de voorstellingen zit een meer constante lijn en een grotere maatschappelijke betrokkenheid. De uitvoeringskwaliteit van de voorstellingen is groot mede door het uitstekende niveau van de acteurs en vormgevers. De Kunstraad waardeert de goed gekozen artistieke samenwerkingspartners. De stad kan trots zijn op het huisvesten van letterlijk en figuurlijk het grootste gezelschap van het land.
Toneelgroep Amsterdam weet een divers en jong publiek aan te trekken. Het voorgenomen aantal speelbeurten is groot, hopelijk bestaat er zoveel publiek voor Toneelgroep Amsterdam. De Kunstraad heeft vertrouwen in de repertoirekeuze. In zijn bewerkingen van het repertoire legt het gezelschap een interessante verbinding met de actualiteit en weet het de grote zaal optimaal te bespelen. Hij is enthousiast over TA2. De Kunstraad vindt overigens dat de zorg voor jonge makers niet zo lang mag duren als hun succes. Hij bepleit een echt commitment met jonge makers en dat dit niet, zoals in het verleden, slechts is verbonden met het succes van de betreffende maker. De keuze voor de jonge makers past in het artistieke profiel van het gezelschap.
De educatieprojecten, een structureel onderdeel van de activiteiten, zijn boeiend en hebben zich al jaren bewezen. Daarin is multiculturaliteit een serieus aandachtspunt waarop een visie is ontwikkeld. De visie van Toneelgroep
Amsterdam op intercultureel netwerken is summier in de aanvraag beschreven. Namen, behoudens een enkele, ontbreken. De aandacht voor multiculturaliteit via Adelheid Roosen, hoewel een interessante keuze, is te beperkt. Zeker in het kader van het opteren voor de positie van stadsgezelschap en de verbinding met de stad. Wil Toneelgroep Amsterdam zijn ambities als stadsgezelschap op alle fronten waarmaken, dan is op dit punt een hechtere binding met de stad dan tot dusver, gewenst.
Toneelgroep Amsterdam denkt goed na over zijn uitstraling en branding. Opmerkelijk is dat de marketing en communicatie verder en innovatiever zijn dan in de aanvraag beschreven. De voornemens om voorstellingen
in het Engels te boventitelen en het verrichten van specifieke marketinginspanningen voor 50-plussers zijn
aardige trouvailles. Het is opmerkelijk dat uit de plannen geen ambities spreken voor het verwerven van sponsors of
vaste financiële partners. Ook op dit punt kan een gebrek aan binding met de stad worden geconstateerd.
Op grond van bovenstaande heeft de Kunstraad vertrouwen in de ontwikkeling van Toneelgroep Amsterdam en adviseert hij voortzetting van de huidig subsidie met een verhoging van € 400.000.
Huidig € 3.020.110
Gevraagd € 3.904.260
Geadviseerd € 3.420.110
Mutatie € *400.000
* Afhankelijk van het beschikbaar komen van extra middelen.