Nieuwsartikel

‘Niets doen is geen optie’¹

Verslag van het debat over een Amsterdamse stadsbouwmeester

De Amsterdamse Kunstraad organiseerde op 7 februari samen met Arcam een gesprek over nut en noodzaak van een Amsterdamse stadsbouwmeester. Het college van B en W heeft in zijn coalitieakkoord opgenomen dat er een stadsbouwmeester moet komen. Waar blijft die verbindende visionair?

In het Compagnietheater heet Guikje Roethof, algemeen secretaris van de Amsterdamse Kunstraad, de aanwezigen welkom. Ze roept het advies ‘De stad is nooit af’ in herinnering dat de Amsterdamse Kunstraad in 2017 uitbracht. Daarin wordt ingegaan op de toekomst van de stad. Volgens Roethof behoort dit ook tot het terrein van de Kunstraad omdat cultureel erfgoed – denk aan de grachtengordel als UNESCO werelderfgoed – tot haar werkterrein behoort. In ‘De stad is nooit af’ worden 21 aanbevelingen gedaan, verdeeld over drie thema’s – de druk op de binnenstad, spreiding van zowel bezoekers als culturele instellingen en uitbreiding van de stad vanwege de woningnood.

Een van die aanbevelingen was: ‘Amsterdam stel een stadsbouwmeester aan’. Deze aanbeveling is in 2018 opgenomen in het coalitieakkoord van het huidige college van B en W. In datzelfde jaar vond in de Zuiderkerk een debat plaats over nut en noodzaak van een Amsterdamse stadsbouwmeester en bleek dat er ook veel bezwaren waren.

Na een periode van bezinning acht de Amsterdamse Kunstraad de tijd rijp om het debat nieuw leven in te blazen. Roethof en voorzitter Felix Rottenberg voelen zich daardoor gesterkt na een rondgang langs een divers gezelschap van onder meer bestuurders, ambtenaren, gemeenteraadsleden, onafhankelijke experts en stadsbouwmeesters uit andere steden. Rottenberg: “uit onze gesprekken kwam één gemene deler naar voren: een stadsbouwmeester mag geen ‘stadsbouwmeesterpolitie’ zijn. Het moet niet iemand zijn die als een dictator bepaalt wat er in de stad gebeurt. Dat is absoluut niet de bedoeling. Wat wij hoorden was: zorg dat een stadsbouwmeester iets toevoegt waar iedereen blij van wordt.”

Speelveld ongedeelde stad

Rottenberg schetst in een korte presentatie wat het speelveld van de Amsterdamse stedelijke ontwikkeling is en waar een stadsbouwmeester een toegevoegde waarde kan hebben. Zo geeft hij aan dat op grote steden in de hele wereld, en dus ook op Amsterdam, ‘heel veel’ af komt. “Steden gaan steeds meer op elkaar lijken en de dynamiek van het grote geld speelt daarbij een belangrijke rol.” Opvallend volgens Rottenberg is dat het tegenwoordig niet alleen progressieve denkers zoals Saskia Sassen en Richard Sennet zijn die dergelijke ontwikkelingen als bedreigend ervaren. Ook breder bestaat de nodige vrees voor het verlies van identiteit, betaalbaarheid, en inclusiviteit. “In Elsevier stond onlangs een groot artikel waarin wordt weergegeven dat mensen met lage inkomens geen woningen meer kunnen kopen en ook niet meer kunnen huren in de grote steden. En dat dat een bedreiging is.”

Volgens Rottenberg heeft Amsterdam een sterke traditie als het gaat om schaalgrootte en samenhang en hij denkt dat Amsterdam tegenwicht moet kunnen bieden aan genoemde ontwikkelingen. Daarbij ziet hij wel dat er niet alleen een ‘enorme druk’ op de wethouder ligt om in vier jaar tijd ‘herkenbare voetnoten achter te laten’, dit geldt volgens hem ook voor de gemeenteraad. Uit gesprekken met gemeenteraadsleden blijkt ook dat het hun aan tijd ontbreekt om een visie op de stad te ontwikkelen. Maar, zo zegt Rottenberg, daar is wel behoefte aan. “Er is een gat in het geheel.” Hij doelt daarmee op het ontbreken van een gremium waar aan die visie voor de langere termijn – een periode over een of twee collegeperiodes heen – wordt gewerkt. Bovendien wordt een gebrek ervaren tussen die visie voor de langere termijn en de opgaven ‘in het hier en nu waar raad en college bovenop zitten’.

Onlangs kwam burgemeester Halsema met het voornemen een toekomstplan voor Zuidoost te maken. Volgens Rottenberg is het essentieel dat er niet alleen naar Zuidoost gekeken wordt, maar naar de functie van Zuidoost in Groot Amsterdam. Een ander thema is de rol van Schiphol. “Dagelijks hebben 70.000 mensen daar last van. Iedereen weet dat de rek er uit is, maar hoe gaan we daar mee om? Een stadsbouwmeester zou vrij over dat onderwerp kunnen nadenken en het debat erover in alle openheid voeren.” Ook denkt Rottenberg dat de ontwikkeling van ‘driestad’ – Amsterdam, Almere en Zaanstad de nodige aandacht en studie verdient. “Een ‘raad van de stadsbouwmeester’ zou zich bezig moeten houden met integrale visievorming, lange termijn agendering en dat op een interdisciplinaire wijze. Met als doel een ongedeelde stad.”

Niks doen geen optie

Om een nader beeld te krijgen van de rol die een stadsbouwmeester zou kunnen hebben zijn drie experts uitgenodigd. Liesbeth van der Pol (architect en voormalig Rijksbouwmeester), Tako Postma (stadsbouwmeester in Delft en lid van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit in Amsterdam) en Indira van ’t Klooster (directeur van Arcam).

Van der Pol toont zich een vurig voorstander van een Amsterdamse stadsbouwmeester. “Het is vreemd dat die er nog niet is, de stad doet zichzelf tekort.” Van essentieel belang is het volgens haar dat de stadsbouwmeester direct onder het college valt, onafhankelijk is en een visionair is. Daarnaast ziet Van der Pol dat er nu te veel ad hoc gewerkt wordt in de stad. “De randvoorwaarden die aan ontwikkelaars gesteld worden veranderen nogal eens, een stadsbouwmeester kan die samenbinden in een helder kader waarbinnen initiatieven kunnen worden omarmd.”

Bovendien denkt Van der Pol dat een stadsbouwmeester een overkoepelend verhaal kan maken dat de wethouder kan helpen binnen dat kader concrete projecten te realiseren. Van ’t Klooster is het daar mee eens en vindt een dergelijke visie ook nuttig, maar ze wijst er wel op dat de wereld niet zomaar eenvoudiger wordt met de aanstelling van een stadsbouwmeester. “Er zijn veel gemeentelijke diensten, adviesorganen en instanties die nu al een deel van die rol vervullen. Een stadsbouwmeester zou draagvlak kunnen verwerven met een focus op één centraal thema, klimaat, woningbouw, diversiteit of mobiliteit, dat maakt feitelijk niet uit, want al deze thema’s leiden naar complexe en integrale systemen, die nauw met elkaar verweven zijn. Denk aan Schiphol, Zuidas, de regio, daar komt heel veel samen.”

Voor een visie zit je al vrij snel op een complex en integraal systeem. Het helpt wel als er een goede visie ligt maar het wordt niet direct gemakkelijker. Schiphol, Zuidas, de regio, daar komt heel veel samen.”

Postma, hoewel zelf stadsbouwmeester in Delft, is kritischer. Hij vraagt zich af of de stad niet te groot is voor die beoogde visionair, zeker als een focus op de regio daar ook nog bijkomt. Hij vindt dat stadmaken iets is dat je samen (met de stad) moet doen en vraagt zich af of één persoon of comité daar voldoende over in contact kan komen in een grote stad als Amsterdam. Bovendien denkt hij dat samenhang in stedelijke ontwikkeling ‘steeds opnieuw gevonden moet worden’. Hij vreest bovendien voor de vorming van een extra laag in het ambtelijke apparaat. Maar volgens Van der Pol is de onafhankelijkheid van een stadsbouwmeester daarom juist zo belangrijk. “Een stadsbouwmeester is een vrije denker die zich met een lange termijnvisie bezig moet houden. De diensten zijn bezig met concrete lopende projecten.” Van der Pol ziet een man of vrouw voor zich die met een eigen team onderwerpen agendeert. “Je hebt iemand nodig die dat lef heeft. Iemand die soms op een andere manier onderwerpen op de agenda zet die toch nodig zijn. We staan nu voor een belachelijk grote woningopgave en we schieten niet op. En het is nog niet mooi genoeg wat we maken. Er zitten nog geen projecten bij waar we geëmotioneerd van schoonheid van worden. En dat is wel nodig. Juist zo iemand, vrijdenkend kan dat benoemen en initiëren.” Van der Pol ziet wel enige overlap met de rol van supervisoren die in de stad de lijnen in gebiedsontwikkeling uitzetten: “dat hoeft elkaar juist niet te bijten. Mijn ervaring als Rijksbouwmeester is dat je supervisoren super goed kan helpen omdat je vraagbaak van ze bent, vanwege het wekelijkse contact met de eindverantwoordelijke bestuurder.”

Bewaken van kwaliteit

De gedachte achter de komst van een stadsbouwmeester is onder andere dat onderwerpen op de agenda gezet worden, dat naar de middellange termijn gekeken wordt en een verbindende visie op de stad wordt geformuleerd. Het bewaken van de kwaliteit is een smallere en meer concrete opgave waar de commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor in het leven geroepen is. Die krijgt jaarlijks maar liefst 9500 plannen voorgelegd, het gaat dan in 95 procent van de gevallen om toetsing vooraf van de omgevingsvergunning aan de welstandsnota. Dit is het gevolg van de invoering van de Omgevingswet in 2021 waar momenteel naartoe gewerkt wordt, terwijl de commissie Ruimtelijke Kwaliteit eigenlijk is ingesteld om achteraf te toetsen of er ook gebouwd wordt zoals is afgesproken. Paul Rosenberg, lid van die commissie: “de commissie adviseert op concrete stedenbouwkundige vraagstukken. Waar de commissie niet aan toe komt is het grotere schaalniveau, het visionaire denken over de stad in samenhang met de regio. Dat is ook niet ons mandaat.”

Postma vindt dat er nog iets fundamenteels ontbreekt in de huidige besluitvormingsprocessen. De processen zijn voor de inwoners van de stad weinig inzichtelijk, bijvoorbeeld waarom we willen dat bestemmingsplannen wijzigen. Hij geeft daarbij een voorbeeld van honderden woningen die boven een bestaand gebouw in West komen. “Ik denk dat plannen echt in connectie met mensen tot stand moeten komen. Dat is een opgave die ik in Delft als stadsbouwmeester heb.” Postma denkt dat het goed zou zijn als onafhankelijke personen vragen kunnen stellen als: “is dat proces nou goed verlopen? Hoe is het gesprek met de omgeving gevoerd? Welke voorwaarden stellen we aan wijzigingen? Ik kan mij voorstellen dat stadsbouwmeester daar in kan helpen. En misschien hebben we er dan wel tien nodig in de stad, die zich verbinden aan kleinere gebieden in de stad.” Van ’t Klooster draait het om: afwijken van het bestemmingsplan als zodanig is geen probleem, zolang dat maar deel uitmaakt van een langere termijnvisie binnen een groter geheel. Als het een duidelijke visie is, en geen ad hoc-beslissing, is het ook makkelijk uit te leggen.

Volgens Van der Pol zou een stadsbouwmeester als eerste een visie moeten formuleren op het snijvlak van gebouwde omgeving en het groen. “De grote hoeveelheden woningen die wij nodig hebben staan in schril contrast met het groen en het milieu en de duurzaamheidsopgave die we hebben. Dan kom je meteen bij een oud thema uit: binnenstedelijke verdichting. Hoe houden we de groene scheggen groen? Hoe zorgen we er straks voor dat we, met al die duizenden extra woningen nog vanuit het centrum binnen tien minuten daar buiten kunnen fietsen? Dat is agendapunt nummer één.” Volgens Van der Pol is de urgentie om over grote kwesties na te denken te groot om die op hun beloop te laten: “niks doen is geen optie.”

Een verhaal met lef

Een stadsbouwmeester kan zich met de grote lijn voor de toekomst bezighouden en onderwerpen agenderen die in de dagelijkse werkelijkheid te weinig aandacht krijgen. Maar critici zien de complexiteit met een extra gremium eerder toenemen. Toch wordt door verschillende aanwezigen in het Compagnietheater aangegeven dat ‘een verhaal’ ontbreekt. Postma geeft een voorbeeld hoe een initiatief van bewoners om hun Surinameplein in samenspraak met de stad aantrekkelijker te maken door weer een andere dienst van de gemeente om zeep wordt geholpen. Het plein wordt dan bijvoorbeeld voorgedragen als parkeerplaats voor touringcars. Het verbaast Van ’t Klooster niet: “integraal werken binnen een dienst lukt vaak nog wel, maar samenwerken met andere diensten blijkt al veel ingewikkelder.” Vanuit de zaal reageert Esther Agricola, directeur ruimte en duurzaamheid van de gemeente Amsterdam met de opmerking dat er stappen gezet zijn om de verkokering van het gemeentelijke apparaat te verminderen. Zij ziet echter ook een bedreiging in het eindeloos afstemmen met alle betrokken en relevante partijen binnen de gemeente. “Keurig afstemmen kan verzanden in bureaucratie en dan verliezen we kwaliteit en integraliteit uit het oog. Om te ontsnappen aan afstemmen en alles goed te doen moeten we lef hebben iets te kiezen en te willen want anders slaat alles om in onzekerheid.” Postma voegt daar aan toe: “daar hoort bij mij ook het lef bij om dat aan de stad te vertellen, zodat het ook democratisch kan.”

Volgens Van der Pol ligt daar een rol voor de stadsbouwmeester: “Hij of zij kan iets zeggen waar de gemeenteraad of de wethouder het niet mee eens is. Dat kan, dat moet.” Daarbij tekent Rottenberg aan dat een stadsbouwmeester moet kunnen vertrouwen op de steun van het college van B en W en de gemeenteraad nooit het gevoel mag geven dat hij de raad wil passeren. “Het gaat om een spiegel voorhouden en het bespreekbaar maken van belangrijke thema’s.” Van der Pol: “Daar komt bij dat een stadsbouwmeester ook zichtbaar moet zijn. Mag van mij ook in de Waag zitten om relatie met iedereen in de stad aan te gaan.”

Volgens Postma is het van belang om een gezamenlijk verhaal te hebben, ‘dat je met elkaar een idee hebt welke kant je op gaat’. “Ik denk niet dat we in een tijd leven dat iemand kan dicteren dat ons doel bij A ligt. We leven in een tijd waarin je kan zeggen: we lopen met z’n allen in de richting van punt dat ergens tussen B en C ligt. Opgaven zijn ingewikkeld en divers maar het is wel verstandig om dat doel ongeveer te hebben. En dat mensen er continu aan werken.”

Panorama Nederland van de huidige Rijksbouwmeester Floris Alkemade geldt als een inspirerend voorbeeld van een positief verhaal voor een Amsterdamse stadsbouwmeester. Roethof: “Niemand kan er tegen zijn dat we rijker, schoner en hechter worden.” Van der Pol vindt ook dat er een ‘positief doorzicht moet komen, ook om projectontwikkelaars een leidraad te geven om aan de slag kunnen’. “Een verhaal over de groene scheggen moet zich niet richten op de vraag ‘hoe behouden we de groene scheggen’ maar op de vraag waar, hoe en wanneer gaan we goed verdichten in de bestaande stad? En dat verhaal moet met elan verteld worden, er moet een mentaliteit neergezet worden. Gun Amsterdam zo’n doorzicht.” Dat wordt ook gezien als een mogelijkheid om ad hoc beslissingen, politieke uitruil en de kracht van het grote geld te beteugelen. Een inspirerend groter verhaal, gedeeld met en gemaakt met de stad, kan het kader zijn waarbinnen concrete projecten een plek krijgen, is de gedachte. Van der Pol geeft overigens aan dat in de opdracht van een stadsbouwmeester het economische aspect niet ter zijde geschoven moet worden: het gaat er om cultuur en economie te verenigen. Van ’t Klooster voegt toe dat een stadsbouwmeester of een Raad van Stadsbouwmeesteressen wel een stevig mandaat van het College en afdoende financiële middelen moet hebben om onafhankelijk te kunnen werken.

Regionale stadmaker

In opdracht van de Amsterdamse Kunstraad schreef Floor Milikowski een essay over de noodzaak van een stadsbouwmeester voor Amsterdam. Op basis van haar onderzoek geeft ze aan dat het vooral de invulling van de positie van een stadsbouwmeester is waar nog verschil van mening over bestaat. Daarbij merkt zij op ‘dat we inmiddels zo pragmatisch en economisch geworden zijn, dat we ons niet eens meer iets kunnen voorstellen bij iemand met een visie’. Daarnaast vraagt zij zich af of de regio tegenwoordig niet een betere scope voor een visionair is dan de stad alleen. “De regio is steeds meer het schaalniveau waarop het zich allemaal afspeelt. Amsterdam botst met randgemeenten, we moeten de Amsterdamse arrogantie loslaten en meer samenwerken. Ik denk dat een ‘regiomeester’ het meest waardevolle perspectief is. Of een stadsbouwmeester die het regionale perspectief wel heel erg aanneemt.”

Nadat wethouder Marieke van Doorninck (Ruimtelijke Ordening) het eerste exemplaar van het essay van Milikowski in ontvangst genomen heeft, geeft Van Doorninck aan dat zij in de afgelopen anderhalf jaar nagedacht heeft over de opgaven van de stad. Van wie is de stad is een belangrijke vraag, zoals Milikowski in haar gelijknamige boek heeft geagendeerd, maar voor Van Doornink is het inmiddels duidelijk dat het nog scherper gaat om: ‘voor wie is deze stad en door wie is deze stad?’. “Wie mag aan deze stad bouwen, wie mag de stad maken?”

Volgens Van Doorninck is Amsterdam in heel korte tijd doorgedrongen tot de internationale subtop. “Het aantal banen in 2018 is met 20.000 gestegen, in één jaar tijd. Dat is ongelofelijk. We bouwen misschien niet genoeg, maar wel heel veel. Het stikt van de toeristen, van het kapitaal, alles komt naar stad toe. Het leidt tot strijd om ruimte, stijging van huizenprijzen met een vluchtige dynamiek in de stad als gevolg die de stabiliteit aantast en dat zorgt voor ontheemding.” De wethouder geeft aan dat Amsterdam jarenlang heel projectmatig gewerkt heeft. “De stad als verdienmodel. Dat heeft lang goed gewerkt en heeft het mogelijk gemaakt bijvoorbeeld ook sociale projecten te financieren. Maar we hebben hoge torens gebouwd waarbij we de fundamenten af en toe verwaarloosd hebben. Dan gaat het om kademuren maar ook om de waarden waar Felix Rottenberg het over had: de open en gedeelde stad. Die staat onder druk.”

Volgens Van Doorninck staat het oude verdienmodel niet alleen onder druk simpelweg omdat Amsterdam nauwelijks nog grond heeft om uit te geven en vooral voor dure transformatieprojecten staat. Zij geeft ook aan dat het huidige stadsbestuur andere keuzes gemaakt heeft: betaalbaarheid, duurzaamheid en kwaliteit staan centraal. “Dat vraagt een andere manier van stadmaken waarin circulariteit, bouwen en verbinden belangrijk zijn. Dat vraagt dat we op zoek moeten naar andere vormen van waardecreatie en dat Amsterdammer een meer centrale rol moeten krijgen, dat de gemeentelijke diensten anders moeten gaan werken en we meer samen met de regio moeten doen.”

Van Doorninck ziet een stadsbouwmeester dan ook in dat veld opereren. “Niet als visionair van bovenaf maar als iemand die het verhaal van de stad ophaalt. Het ophalen van dat verhaal is volgens mij de eerste taak van de stadsbouwmeester.”

Advies stadsbouwmeester

Rottenberg sluit de bijeenkomst af met de mededeling dat de Amsterdamse Kunstraad op korte termijn een advies uit zal geven over de wenselijkheid en de beoogde rol van een (raad van) stadsbouwmeester(s) in Amsterdam. Volgens Rottenberg is inmiddels duidelijk dat ‘dit bijzondere platform iets kan toevoegen aan het organisme van de stad. Hij ziet al voor zich dat op den duur delegaties uit het buitenland op bezoek komen met de vraag: hoe kunnen jullie intensiteit, democratie en visionair denken combineren vanuit een bureaucratisch weefsel? Rottenberg heeft het antwoord al klaar: “Dat is typisch Amsterdams!”

 

 

– Joost Zonneveld

 

 

¹ Niks doen is geen optie is de eerste stelling uit het Manifest van de Scheggen (ARCAM/BOOM Landscape, december 2019).